MEDIATIJDLIJN AMSTERDAMSE TRAM 1897
door Cees Pot
e-mail:
ceespot@amsterdamsetrams.nl
1897
8-1-1897
Gedurende het blussen van een brand op de derde verdieping van
perceel 136 op de Haarlemmerdijk moest het tramverkeer aldaar
gestaakt worden.
18-1-1897
BRUG OVER DE AMSTEL.
Door B. en W. is preadvies uitgebracht op het aanbod van de
Maatschappij „Amstelkwartier," waarbij zij haar vroeger gedaan
verzoek tot overbrugging van de Amstel tussen de Ruyschstraat en de
Ceintuurbaan herhaalt, zich bereid verklarende de te bouwen houten
ophaalbrug, na verloop van 25 jaren kosteloos, of desverlangd na
verloop van 5 jaren voor de kostende prijs, aan de Gemeente af te
staan.
B. en W. achten de wijze, waarop adressant in de behoefte, waarvan
ook zij het bestaan geenszins ontkennen, wenst te voorzien,
nauwelijks voor overweging vatbaar. Behalve dat het heffen van tol —
gelijk adressant zich voorstelt — op een brug, bestemd voor openbaar
verkeer en gelegen binnen de bebouwde kom der Gemeente, het plan
reeds bedenkelijk maakt, is de voorgestelde brug, blijkens de
overgelegde schets, wegens hare geringe breedte voor het openbaar
verkeer onbruikbaar. Zou te zijner tijd tot de bouw van een brug op
de bedoelde plaats besloten worden, dan moet zij voldoende breedte
bezitten èn voor gewoon straatverkeer èn voor tramverkeer met dubbel
spoor. De bouw volgens de overgelegde tekening achten B. en W.
bovendien uit het oogpunt van esthetiek allerminst aan te bevelen.
Zij stellen daarom voor, in overeenstemming met het advies van de
Commissie van bijstand in het beheer der P. W., op het verzoek
afwijzend te beschikken en de beslissing omtrent de bouw van een
brug daar ter plaatse van Gemeentewege afhankelijk te stellen van de
besluiten, door den Raad te nemen in zake de tramaanleg in de
buitenwijken.
21-1-1897
De nieuwe tramlijn door de Raadhuisstraat heeft alreeds een treurig
ongeluk in haar geschiedenis. Omstreeks kwart voor twaalven is op de
Rozengracht een kleine jongen, die zich spelende op het spoor waagde
toen er een tram kwam aanrijden, door die tram overreden Het arme
kind werd met verbrijzelde schedel weggedragen.
22-1-1897
Op een kamer der bovenste verdieping van het hotel „De Leeuw", hoek
Amstelstraat en Rembrandtplein, ontstond gistermiddag brand,
vermoedelijk door het omvallen van een petroleumtoestel.
In zeer korte tijd was de brandweer, onder leiding van de
commandant, den Heer Meier, de brand, dien zij tot de
bovenverdieping wist te beperken, meester, zodat het tramverkeer,
dat tijdelijk gestremd moest worden, spoedig weer geregeld kon
geschieden. Zoals van zelf spreekt had de brand op dit drukke punt
een groot aantal toeschouwers gelokt. Nog was de commandant druk
bezig met bevelen te geven voor het wegnemen van de slangen die over
de tramrails lagen(…….)
27-1-1897
GEMEENTE-STATISTIEK.
Uit het Statistisch Maandbericht der gemeente Amsterdam over
december 1896 blijkt, dat met de tramlijn Dam—Bilderdijkstraat
werden vervoerd 44210 personen. Dat is (de lijnen Staatsspoor en
Centraal-Station uitgezonderd) het kleinste getal van alle lijnen.
De lijn Dam—Linnaeusstraat had het grootste vervoer (234,445).
4-2-1897
Hedenmorgen, ongeveer tien uur, kreeg op het Rokin bij het pontje
een wagen, met stenen beladen, juist toen deze over de tramrails
reed, een letsel, zodat het voertuig niet verder kon en ontladen
moest worden.
Het tramverkeer van de lijnen Dam-Sarphatistraat, Staatsspoor en
Linnaeusstraat was daardoor een kwartiertje gestremd, wat natuurlijk
een opeenhoping van tramwagens tengevolge had tussen de Dam en de
wagen met stenen. Toen deze uit den weg was geruimd, ging de dienst
weer spoedig zijn gewone gang.
6-2-1897
Zitting van Vrijdag 5 febr.
Na heropening van de gistermiddag geschorste vergadering werd
voortgegaan met de verdere behandeling van de Nieuwe
Politieverordening.
Omtrent het wielrijden werden nog vastgesteld de volgende door de
Heer Pijnappel voorgestelde bepalingen : „Wielrijders zijn verplicht
de trambaan te verlaten, zodra de bestuurder van de tramwagen het
door Burgemeester en Wethouders vastgesteld waarschuwingsteken heeft
gegeven" en “Het is aan wielrijders verboden op enigerlei wijze de
orde van een marcherende troep, een begrafenisstoet of een optocht
te verbreken."
13-2-1897
Op het Damrak bij de Nieuwebrug werd vanmorgen gedurende een
kwartiertje het tramverkeer gestremd, doordat van een met papier
geladen vrachtwagen een der wielen brak, juist toen de wagen zich op
de tramrails bevond.
De voerman viel daarbij van de bok en brak een been. Per raderbaar
is hij naar het Binnengasthuis gebracht.
16-2-1897
Ingezonden. "GasmotorTrams".
Onlangs lazen wij in de dagbladen een tramrapport, samengesteld door
enige deskundigen, op verzoek van de Haagse Tramcommissie. Hierin
wordt geadviseerd het elektrische systeem met bovengrondse leiding.
Over meningen valt niet te redetwisten, en ofschoon wij niet zo
overtuigd zijn van de wenselijkheid van het trolleysysteem voor een
stad zoals Den Haag, moeten wij erkennen, dat de heren Lindo c. s.
hunne taak ernstig opgevat hebben en zich geen moeite gespaard
hebben de verschillende systemen zoo grondig als het hun mogelijk
was te onderzoeken.
Maar onzes inziens hadden de heren wel op de voordelen van een
elektrisch stelsel kunnen wijzen, zonder bepaald zo een vijandige
houding tegenover de gastrams in te nemen. Het gehele rapport is ons
nog niet ondor de ogen gekomen, maar in de uittreksels, in de
dagbladen gegeven, vinden wij enige punten, welke wij beslist moeten
tegenspreken. In de conclusie van de heren Lindo c. s. komt onder
paragraaf 9 het volgende voor: Combinatie van elektrische met
gastrams zou, daargelaten de bezwaren tegen laatstgenoemde, tot een
zeer dure wijze van exploitatie leiden, met het oog op de voor beide
wijzen van exploitatie verschillende benodigdheden.
Nu is een van de voordelen van de gastram juist, dat men het gebruik
ervan gemakkelijk met dat van een ander systeem kan combineren en
dat dus een maatschappij, die van trekkracht veranderen wil
geleidelijk gasmotortrammen kan invoeren. Men behoeft niet in eens
een besluit te nemen om de gehele stad van dit of dat systeem te
voorzien, een besluit, waarvan men misschien, als het te laat was,
berouw zou hebben, maar men kan enige gastrams tussen de gewone
paardendienst inschuiven, en dan is onze opinie, in
tegenoverstelling met de opinie van de heren Lindo c. s., dat de
gastrams geleidelijk de paardentrams zullen verdringen. Iedere
gastram toch is zelfstandig en kan op elke reeds bestaande tramweg
rijden; alles wat men hiertoe nodig heeft, is een klein vulstation.
Dit vulstation beslaat slechts een oppervlakte van 5,5 m., kost
ongeveer f 6000 compleet en is voldoende voor een twintigtal wagens.
Als dus een combinatie van elektrische en gastrams tot een dure
exploitatie mocht leiden, dan zal dit wel op rekening van de
elektrische installatie geschreven mogen worden.
Verder wordt in het rapport beweerd: „De gastram zou daarbij,
tegenover de electrische tram staande, bij het publiek zeer spoedig
in diskrediet zijn." Dit laatste moeten wij zeer beslist
tegenspreken. In Blackpool toch heeft men zowel elektrische trams
als gastrams, en deze twee systemen corresponderen met elkander. De
passagiers, van St. Anne komende en naar Blackpool gaande, of
omgekeerd, stappen over van een gastram in een elektrische tram en
kunnen dus gemakkelijk een vergelijking maken. De Blackpoolse
gastrams echter mogen zich in de steeds toenemende gunst van het
publiek verheugen, en menigeen, die vroeger een tegenstander van
gastrams was, is nu een warm voorstander van het systeem geworden.
Dat de Tramwaymaatschappij zelve met de werking van de gastrams zeer
tevreden was, blijkt wel hieruit, dat zij besloten hebben de lijn
aanmerkelijk uit te breiden en een belangrijk aantal nieuwe wagens
besteld hebben, die op het ogenblik gebouwd worden.
In paragraaf 2 wordt beweerd, dat de elektrische trams de meeste
beloften voor de toekomst in zich sluiten. Daar zullen wij niet over
redeneren; maar de vraag is: wanneer komt die toekomst? De
elektrische tram met bovengrondse geleiding is, menen wij, nu juist
geen nieuwe vinding, en haar vooruitgang is niet zo schitterend
geweest. De gastrams werden pas enige jaren geleden ingevoerd en
reeds nu heeft men de twee enige grote nadelen van de vroegere
wagens, n.l. het schudden en de olielucht, geheel overwonnen, zodat
de twee enige bezwaren tegen het gebruik van gastrams niet meer
bestaan.
Het beste bewijs, dat men in de toekomst van de gasmotortram het
volste vertrouwen stelt, is wel dat The Anglo-Dutch Gas-Traction
Syndicate dit voorjaar een proefwagen in de nabijheid van Amsterdam
zal laten lopen. Dan zal ieder belanghebbende zich persoonlijk
kunnen overtuigen of de bezwaren, die men tegen de gasmotortrams
aanvoert, in werkelijkheid bestaan.
W. Meischke Smith, M. Sc., Assoc. Mem. Inst. Civil Engineers,
London.
8 Doelenstraat.
19-2-1897
DE VIJZELSTRAAT.
Enige maanden geleden dienden een aantal bewoners van de
Vijzelstraat (tramzijde) bij het Gemeentebestuur het verzoek in om
tussen de rails een bestrating van klinkers aan te brengen of een
andere bestrating, die het water in de grond doet wegzinken.
B. en W. delen thans den raad mede, dat hun is gebleken dat de
toestand der wegbedekking daar ter plaatse inderdaad voorziening
vordert, waarom zij voorstellen, over te gaan tot een geleidelijke
vervanging van de asfaltbedekking der Vijzelstraat tussen de rails,
door een bestrating met djatihout, en tot bestrijding van de kosten
hiervan beschikbaar te stellen een bedrag van ƒ 2500.
24-2-1897
DE TRAM-KWESTIE.
Door de Radicale Vereniging in het 9de kiesdistrict is als vervolg
op een vroeger door haar ingezonden rekwest aan de Gemeenteraad een
adres gezonden. waarin nogmaals wordt aangedrongen op de afdoening
van de tramkwestie.
26-2-1897
Gemeenteraadszitting van 24 februari
Naar aanleiding van een nieuw adres, waarin werd aangedrongen op het
nemen van een besluit in zake het hangende tramvraagstuk, deelde de
heer Blooker mede, dat nu werkelijk eerlang een voordracht zou
worden ingediend. Oponthoud was in de laatste tijd weer veroorzaakt
doordat
1. de nieuwe wethouder van P.W. tijd nodig had om van de voorstellen
kennis te nemen en
2. de Heer Sanders enige wijziging in zijne plannen had aangebracht.
9-3-1897
De tramkwestie.
Het preadvies van B. en W. inzake het tramvraagstuk is zaterdag
verschenen.
Men weet, dat de Heer T. Sanders in het laatst van 1895 concessie
aanvroeg voor de volgende (elektrische) tramlijnen:
a. Een Ceintuurbaan, beginnende bij de Haarlemmerpoort, door het Van
Lennepkwartier, Museumterrein, Buurt YY, kruisende de Buiten-Amstel
over een nieuw te maken brug bij de Ruyschstraat, van daar door de
buurt tussen Weesperzijde en Linnaeusbuurt, ombuigende dóór de
Linnaeusbuurt over Kadijk en Prins Hendrikkade naar het
Centraalstation; langs dit station doorgaande naar de Westelijke
havenwerken, Houthaven, Petroleumhaven tot de grens der Gemeente,
benevens een zijtak van het Centraalstation af naar de Handelskade;
b. afbuigingen van deze Ceintuurbaan naar het hart der stad,
1. van de Nassaukade bij de De Clercqstraat door Raadhuisstraat en
N. Z. Voorburgwal naar het Centraalstation;
2. van het Museumterrein langs Spiegelgracht, Spiegelstraat en
Heerengracht (oneven zijde) naar het Rembrandtsplein.
Voorts zouden deze stedelijke lijnen verbonden worden met trambanen
1. naar Haarlem (beginnende achter het Rijksmuseum en lopende over
Sloten door de Haarlemmermeer naar de Haarlemmerhout) en
2. naar Zaandam (deze lijn gaande met een veerpont over het
Noordzeekanaal).
De Heer Sanders heeft later aan B. en W. medegedeeld : dat hij,
teneinde zijn aanvraag geheel te doen aansluiten aan de bestaande
rechtsverhouding tussen de gemeente Amsterdam en de Amst.
Omnibusmaatschappij, in het bijzonder om de bijdragen, die de
Gemeente van de Amsterd. Omnibusmaatschappij ontvangt, niet te doen
verminderen, bereid is de door hem aangevraagde lijnen Nassaukade—Raadhuisstraat—N.
Z. Voorburgwal—Centraalstation en Centraalstation—Prins Hendrikkade
tot Nieuwe Heerengracht zodanig te wijzigen, dat zij samenvallen met
de daaraan parallel lopende lijnen Raadhuisstraat—Dam en Dam—Prins
Hendrikkade, en dat hij daartoe bereid is deze lijnen van de
Amsterdamsche Omnibusmaatschappij te pachten voor de duur der
concessie, voor een som, in verhouding tot de tegenwoordige
netto-opbrengsten der beide lijnen.
Voorts verklaarde hij zich bereid de retributie volgens art. 13 van
zijn voorstellen en door hem overgenomen uit het cahier des charges,
te wijzigen volgens de regelen, die thans voor de uitkeringen der
Amsterd. Omnibusmaatschappij gelden, namelijk 5 pCt. der bruto
ontvangsten, vermeerderd met zekere bedragen, wanneer de eventueel
te behalen winsten hogere dividenden dan 5 pCt. over het
aandelenkapitaal veroorloven. De eerst vermelde wijziging wenst hij
beschouwd te zien als een alternatief voorstel, onder handhaving van
zijn oorspronkelijke concessieaanvrage.
Bij hun preadvies hebben B. en W. overgelegd:
1e . Een rapport van den directeur van P. W.;
2e . Het advies van de Commissie van bijstand in het beheer der P.
W. (in welke beide stukken wordt geadviseerd over te gaan tot
naasting van de A. O. M. en, overeenkomstig de plannen-Sanders, de
tramlijnen in eigen beheer te nemen);
3e . Het advies van de Commissie voor de Gemeentefinanciën
(strekkende om, ter verkrijging van de nieuwe lijnen,
onderhandelingen met de A. O. M. aan te knopen.)
B. en W. nu menen geen dezer beide wegen te moeten aanbevelen.
Zij ontkennen geenszins, dat de oplossing der tramkwestie geen
gemakkelijke is; evenmin dat de hinderpaal daarvoor is de bestaande
concessie der A. O.M., een moeilijkheid, nog vergroot door de
concessie van N.-Amstel, thans (sedert 1 januari 1896) aan deze
gemeente overgegaan en die de Gemeenteraad bij haar totstandkoming
als bindend voor Amsterdam heeft erkend.
Tot naasting — zeggen B. en W. — kan men altijd nog besluiten; het
is het laatste redmiddel, dat bovendien tot eigen exploitatie noopt,
tenzij men zich onderwerpt aan de bezwarende bepaling van art. 18
sub 2° der concessie.
Zijn aan de exploitatie van Gemeentewege uit de aard der zaak reeds
bezwaren verbonden, die vermoedelijk ook op de winst van invloed
zullen zijn, die winst zal nog daardoor kleiner worden, doordat men,
tengevolge van de bepalingen der concessie omtrent de afschrijvingen
op de kapitaalstaat en omtrent de naastingspremie, zal moeten komen
tot een aanmerkelijk hoger bedrag dan de eerste aanleg in eigen
beheer zou vorderen, welk bezwaar nog meer klemt bij de overweging,
dat bij de keuze van elektriciteit als beweegkracht de bestaande
rails en onderbouw van de tegenwoordige lijnen der Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij bijna waardeloos zouden worden; dan ook zou een
lening moeten worden aangegaan, die niet, zoals de obligatieleningen
der Amsterdamsche Omnibusmaatschappij zou mogen zijn een
annuïteitenlening op lange termijn.
Toch zullen zij niet aarzelen een voorstel tot naasting te doen,
wanneer het mocht blijken, dat het doel niet langs andere weg te
bereiken zal zijn. B. en W. toch zijn van mening, dat op de
voorgrond behoort te worden gesteld en gesteld te blijven, dat de
Gemeenteraad verlangt een voldoend net van tramverbindingen, met
mogelijkheid van uitbreiding in de toekomst, met een trekkracht zo
economisch mogelijk en het minst storend voor het overige verkeer,
in de ruimste zin van dit woord, tegen een niet te hoog tarief en
zoveel mogelijk onder de „sociale" bepalingen van het cahier des
charges van 4 Januari 1893.
Dit moet verkregen worden, al ware het, dat grote opofferingen van
de Gemeente zouden nodig blijken; maar B. en W. zijn niet overtuigd,
dat de enige weg om daartoe te komen is: reeds thans over te gaan
tot naasting van het bedrijf der Amsterd. Omnibusmaatschappij. Te
minder, en dit is de reden waarom zij niet voorstellen het advies
der Commissie voor de Financiën, zo als het daar ligt, op te volgen,
omdat, naar hun mening, de wijziging, waartoe de Heer Sanders in
zijn concessieaanvraag bereid is, de bezwaren, verbonden aan het
hebben van twee concessionarissen, grotendeels zou ondervangen.
Wanneer toch aan elk van hen werden aangewezen bepaalde lijnen, die
onafhankelijk van elkander kunnen worden geëxploiteerd, die van de
Heer Sanders door middel van bovengrondse elektrische geleidingen,
die van de Amsterd. Omnibusmaatschappij met paarden en, zo zij dit
verlangt, eveneens met elektriciteit, dan zouden botsingen tussen
deze beide concessionarissen voorkomen kunnen worden en alleen
overeenstemmende bepalingen zijn vast te stellen omtrent het tarief
en, zo nodig, bepalingen omtrent de overstapkaarten van een lijn van
de ene Maatschappij op een van de andere. Volgende het advies van de
Commissie voor de Financiën zou de Raad daarmede uitspreken, dat hij
niet wenst te geven de concessie-Sanders; dat dit hieruit zou
voortvloeien blijkt ten overvloede uit een schrijven van de Heer
Sanders aan B. en W., dat door dezen wordt overgelegd.
Niet vergeten moet worden, dat de concessieaanvrage van Sanders nauw
samenhangt met de door hem ontworpen en aan het Rijk in concessie
gevraagde lokaalsporen naar Haarlem en Zaandam, waarvan de
totstandkoming, ook door haar aansluiting aan het tramnet binnen de
Gemeente, voor Amsterdam niet onverschillig kan zijn; dat de door de
Heer Sanders aangeboden lijnen omvatten die, waarvan het tot stand
komen door de Gemeenteraad in zijn zitting van 25 Maart 1891 werd
verklaard een gemeentebelang te zijn, en dat zijn aanbod geschiedt
in hoofdzaak op de voorwaarden, vermeld in bet cahier des charges
van 1893, met uitzondering van de twee binnenlijnen, die aan zijn
plan onafscheidelijk zijn verbonden.
B. en W. zien niet over het hoofd, dat de concessieaanvrage van
Sanders op enkele punten wijzigingen zal moeten ondergaan, wil zij
voor de Gemeente aannemelijk zijn (reeds één bedenking heeft de Heer
Sanders opgeheven); maar zij vergeten aan de andere kant evenmin,
dat het afwijzen van de concessie-Sanders geen ander gevolg zal
hebben, dan dat de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij te kiezen zal
hebben tussen hetgeen de gemeente als eis zal stellen voor de
uitbreiding van haar tramnet en de gevolgen van een naasting te
ondergaan, en dat deze naasting, dank zij der concessie van 1890,
voor de aandeelhouders geen schrikbeeld behoeft te zijn; evenmin
kunnen B, en W. voorbijzien, dat, wanneer deo gemeente zich bereid
verklaart de gevraagde concessie aan den Heer Sanders te verlenen,
deze eerst onder de te stellen voorwaarden aan de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij zal moeten aangeboden worden, en dat het dan
niet onmogelijk is, met het oog op de inhoud van art. 2 der
concessie, dat dit tot langdurig oponthoud aanleiding zou kunnen
geven.
Dit alles in aanmerking nemende, en overtuigd, dat een bespreking
van de details der uitbreidingsplannen in dit stadium der zaak
weinig vruchtbaar zou zijn, te meer omdat zowel de plannen van de
Commissie van Bijstand voor de P. W. als die van de Heer Sanders in
hoofdzaak overeenstemmen met hetgeen de Raad reeds meer dan eens
heeft verklaard het meest wenselijke te zijn, menen B. en W., dat de
door de Heer Sanders bij schrijven van 5 Februari gegeven oplossing
voor alle partijen de meest gewenste zou kunnen zijn.
B. en W. achten deze oplossing niet onmogelijk en stellen derhalve
de Gemeenteraad voor: hen te machtigen met de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij en met de Heer Sanders in onderhandeling te
treden, ten einde te geraken tot een verdeling der bestaande en der
gewenste lijnen tussen de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij en de
Heer Sanders, zodanig, dat aan elk der concessionarissen een aantal
lijnen zou worden gegeven, wier aanleg en exploitatie technisch van
elkander gescheiden kunnen zijn en blijven, ten einde zo spoedig
mogelijk voorstellen tot een definitieve oplossing van het
tramverkeervraagstuk aan de goedkeuring van de Gemeenteraad te
onderwerpen.
(In het preadvies wordt voorgesteld afwijzend te beschikken op de
concessieaanvraag van de heren Bos en Kissing voor gastrams. B. en
W. zijn, op grond van deskundige verklaringen, van oordeel, dat
gasmotoren als beweegkracht voor trams in grote steden met druk
verkeer niet kunnen worden toegelaten. Bovendien gold de aanvraag
slechts een gedeelte - en het meest rendabele gedeelte - van de
Ceintuurlijn, en B. en W. zijn geheel van de door de Gemeenteraad
meer malen uitgesproken mening, dat een gedeeltelijke oplossing van
het tramvraagstuk niet wenselijk is).
12-3-1897
TRAM NAAR BUURT YY.
De Vereniging Sarphati heeft een adres aan de raad gericht, waarin
gewezen wordt op het grote belang voor de bewoners in buurt YY van
een kortst mogelijke verbinding met het centrum der stad en waarin
verder een doortrekking van de lijn Dam—Amsteldijk door de Ferdinand
Bolstraat langs Sarphatipark tot Amsteldijk of wel aansluiting aan
een der lijnen van het Frederiksplein langs Westeinde— Van Woustraat
of wel (Oosteinde-Hemonystraat-Ceintuurbaan) tot Ruysdaelkade, enz.,
de minst kostbare en verkieslijkste verbinding genoemd wordt.
De tramlijn Amsteldijk-Ceintuurbaan-Haarlemmerpoort (van het plan
Sanders), hoe nuttig ook, acht de vereniging niet in hoofdzaak de
gewenste lijn voor de bewoners van buurt YY. Zij deelt voorts mede
van de directie der Amst. Omnibus Maatschappij vernomen te hebben
dat, zo de raad slechts toestemming voor de lijn Ferdinand
Bolstraat-Sarphatipark-Arnsteldijk wil geven, alles tot het leggen
en exploiteren van die lijn, bij de Maatschappij gereed is.
16-3-1897
De Tramkwestie.
Het voorstel, waartoe Burgemeester en Wethouders, na overweging van
al de uitgebrachte adviezen, gekomen zijn, heet teleurstellend. We
mogen aannemen, dat men algemeen weet, dat B. en W. machtiging
vragen om met de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij en de aanvrager
van de nieuwe concessie, de Heer Sanders, te onderhandelen over de
mogelijkheid om gemeenschappelijk tot een oplossing van de kwestie
te komen.
De conclusie dan van een langdurige overweging heeft teleurstelling
gewekt. Wij geloven, dat dit moeilijk anders kon, dat elk niet
scherpomlijnd voorstel aan de op een goed voel- en tastbaar plan
wachtende menigte niet anders dan een gevoel van onvoldaanheid kon
geven, en hoogstwaarschijnlijk hebben B. en W. zelf zich niet met
een betere indruk van hun slotsom kunnen vleien.
Zij zullen niet minder dan iemand anders beseft hebben, dat hun
voorstel niet de oplossing brengt, maar in het gunstigste geval een
stap tot de oplossing, en daarom zullen zij 't niet kwalijk kunnen
nemen, dat er ongeduldigen zijn die menen, dat de tramkwestie
waarlijk lang genoeg geduurd heeft om niet nogmaals een geslacht
nodig te hebben voor haar oplossing.
Met deze onomstotelijke feiten moet men rekening houden bij de
beoordeling van den indruk der jongste tramvoorstellen, en daarna
kan men zich des te onbevangener de vraag voorleggen of in het
gegeven geval de conclusie van B. en W. toch nog niet de beste is,
waartoe men komen kon.
Er was maar één andere denkbaar, althans praktisch uitvoerbaar :
overname van de A. O. M. en gemeentelijke exploitatie, en dat is een
zaak met een materiële en een morele kant, beide van groot gewicht.
Aan de ene zijde staat men tegenover een ingewikkeld net van
cijfers: de overneming van al de bezittingen der Maatschappij, de
vergoeding voor de verkorting van de concessie, de kosten voor een
vervanging van de paardenkracht door elektrische beweegkracht, de
onberekenbare uitkomsten van een geheel nieuw en in de toekomst
steeds uitrekbaar tramnet, — cijfers, welke met luchthartigheid of
met zwaartillendheid te groeperen zijn, maar op de gewonen burger
steeds de indruk maken van zeer in de lucht te hangen tegenover de
zekere bate van het ogenblik. Dan de vraag : hoever gaan de grenzen
van gemeentelijk beheer, en is een tram een zaak voor
gemeente-exploitatie?
Men moet het bestaan van grenzen wel aannemen, omdat men anders tot
de conclusie zou komen, dat er... geen grens bestaat, en daarmede
was de weg voor het meest ongerijmde geopend. 't Is niet voldoende
te kunnen wijzen op enige goedgeregelde gemeentelijke diensten, ook
van de jongste tijd, om daarop te laten volgen, dat er dus dit ook
nog wel weer bij kan; men moet in het oog houden, dat een
gemeentebestuur niet vooraan mag gaan in den stroom der meningen,
maar die slechts, betrekkelijk van ver, kan volgen. Een
gemeentebestuur — de Burgemeester uitgezonderd — is een kind van de
dag, een uitvloeisel van de volkswil, en de volkswil van de ene dag
verdringt die van de vorige. Als één enkele zetelverwisseling niet
had plaats gehad, zou dit tramrapport hoogstwaarschijnlijk geheel
anders uitgevallen zijn.
't Moet dus wenselijk zijn het gemeentelijk beheer niet verder uit
te strekken dan tot de zaken van algemeen erkend nut en behoefte,
zoals we reeds zien bij bestrating, politie en brandweer. Ook is 't
te verdedigen, dat een gemeente de zorg voor de levering van
drinkwater op zich neemt, een zaak, zonder welke men zich het
welzijn van een stad in een moeras niet kan voorstellen, en zoo zijn
er nog wel meer wenselijke takken van gemeentelijk beheer
bestaanbaar.
Maar nu een tram ? Overdrijft men onwillekeurig hare betekenis niet
? Als men aanneemt dat er op één dag 50,000 mensen van de tram
gebruik maken, dan zijn er toch op diezelfde dag — ongerekend
degenen, die meermalen per dag trammen en de vreemdelingen — 440,000
mensen voor wie de tram niet bestaat, en zó gaat 't dag uit dag in.
De tram is een zaak van gemak en weelde, maar geenszins van algemeen
erkende en gevoelde behoefte.
Om die reden dan alleen reeds zou 't de vraag zijn of een
gemeentebestuur zich met haar beheer mocht belasten, terwijl het
voortdurende zoeken naar de beste beweegkracht en de kans op andere,
nog onbekende middelen van vervoer die onzekerheid nog belangrijk
versterkt.
Nu kan het geval zich voordoen, dat, bij alle recht van bestaan van
deze overwegingen, toch de drang naar gemeente-exploitatie
overwegend sterk wordt, dat is wanneer men niet weet hoe anders de
kwestie tot een goede oplossing te brengen.
De kiem van deze uiterste maatregel heeft ook de tramkwestie in
zich, en al sinds jaren. De gemeente en de A. O. M. leven al sinds
lang officieel niet op de beste voet met elkander; de Maatschappij
wil natuurlijk deugdelijke, welomschreven rechten niet gemakkelijk
prijsgeven, zodat 't de schijn heeft alsof zij de plannen van
anderen tegenwerkt, en aan de andere zijde is de gemeente huiverig
door iets, hoe gering ook, op toekomstige regelingen vooruit te
lopen, zodat bijv. de A. O. M. geen vergunning heeft kunnen krijgen
de nieuwe lijn Raadhuisstraat aan de overzijde van de grenslijn der
binnenstad door te trekken tot de Constantijn Huygensstraat. Men
bindt zich licht en men brandt zich licht.
Vandaar nu het omzichtige voorstel van B. en W. Als een goed vader
van een groot huishouden streeft dit college er naar vrede en
vriendschap onder de leden te bewaren. 't Kan de roede gebruiken,
maar 't wil dat nog niet, wat al uit een opvoedkundig oogpunt zijn
verdienste heeft.
En nu de leden, de concessionarissen. Ontegenzeggelijk is hun
stelling niet dezelfde. De heer Sanders kan bij elke onderhandeling
slechts winnen, want al zijn plannen, waarover wij dezer dagen de
geschiedenis eens zullen meedelen, omdat er wel zijn, die menen dat
ze plotseling uit de lucht zijn komen vallen, bestaan nog slechts op
papier, — de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij, in het bezit van een
goed net, van goede inkomsten, van deugdelijke waarborgen, van
rechten aan de overzijde van de buitenbuurt, het vroegere
Nieuwer-Amstel, kan de nieuwe concessionaris als een ongewenste
mededinger beschouwen en zou zich kortzichtigheid kunnen laten
verwijten, als zij niet op handhaving van hare rechten bedacht was.
Tussen die tweeërlei belangen vertegenwoordigen B. en W. de belangen
van het publiek. Die belangen onderling met elkaar in
overeenstemming te brengen, is een schone taak, waarvoor wel niemand
aan B. en W. de machtiging zal willen onthouden. Natuurlijk zal die
machtiging enigszins breed opgevat moeten worden; B. en W. zullen
moeten overwegen of het publiek belang nu wel dringend roept om het
hele plan-Sanders met zijn ceintuurbaan tussen buurten, waartussen
geen verkeer bestaat; maar zij zullen aan de andere kant in het oog
houden, dat tal van punten al sinds jaren wachten op een gemeenschap
met de binnenstad. Dit te verkrijgen moet toch wel langs den weg van
concessie mogelijk wezen. Zo niet, dan de ultima ratio.
Omtrent de Amsterdamsche tramvoordraoht merkt het “Nederlandsch
Weekblad” op: „Stelt het Amsterdamsch Gemeentebestuur er prijs op
eene economische en zoo min mogelijk voor het openbaar verkeer
storende trekkracht voor te schrijven, dan is een nauwgezet
onderzoek ook naar de gastrams gebiedend noodzakelijk. Er kan door
het publiek geen genoegen genomen worden met de bloote verklaring,
dat gasmotoren in groote steden met druk verkeer niet kunnen worden
toegepast."
18-3-1897
Gemeenteraad. Zitting van Woensdag 17 Maart.
Ingekomen de navolgende aan de Raad gerichte stukken: Adres, van de
Vereniging „Sarphati", waarbij zij erop aandringt om, bij de
behandeling der Tramzaak, de belangen van Buurt YY wel in overweging
te nemen en als haar mening te kennen geeft, dat een doortrekking
der tramlijn Dam—Amsteldijk door de Ferdinand Bolstraat, langs het
Sarphatipark tot de Amsteldijk, of wel aansluiting aan een der
lijnen van het Frederiksplein, langs Westeinde—van Woustraat (of
Oosteinde-Hemonystraat)—Ceintuurbaan-Ruysdaelkade, enz. de minst
kostbare en verkieselijkste verbinding zou zijn. Wordt gevoegd bij
de andere stukken op de tramvraag betrekking hebbende.
19-3-1897
Zitting van Woensdag 17 Maart, s' nam. 1¼ uur.
(…………..)
Rails in de Vijzelstraat.
No. 155. Voordracht van B. en W. om over te gaan tot een
geleidelijke vervanging van de asfaltbedekking der Vijzelstraat,
tussen de rails der Amsterdamsche Omnibusmaatschappij, door een
bestrating van djatihout.
De Heer Hovy herinnerde eraan dat hij reeds vroeger tegen asfalt
binnen de rails gewaarschuwd had. Toen werd die waarschuwing in den
wind geslagen en daarom vraagt spr. thans of men zeker is dat het
djatihout het regenwater wel zal wegzinken?
De Heer Neyt wil de proef op kleiner schaal genomen zien, omdat 't
hier toch slechts een proef geldt. De Heer Van Nierop maakt
eenzelfde opmerkt als de Heer Hovy.
De Heer Blooker antwoordt dat het bezwaar is, dat de rails in de
Vijzelstraat zo dicht bij de huizen liggen, zodat soms het water,
dat zo spoedig niet weg kan, meters hoog tegen de gevels opspat. Dit
acht spr. ook uit een hygiënisch oogpunt niet wenselijk. Na ernstig
onderzoek gelooft spr. dat djatihout in alle opzichten voor de proef
kan worden gebezigd. De Heer Boelen stelt voor de voordracht aan te
houden tot na de behandeling van de plannen-Sanders.
De Heer Blooker ontraadt dit. In het gunstigste geval zullen er nog
wel een paar jaren met de tramkwestie gemoeid zgn. De voordracht
wordt daarna met 30 tegen 3 stemmen aangenomen.
26-3-1897
Jaarverslag A. O. M.
Het volgende is ontleend aan het verslag, uitgebracht in de op heden
gehouden algemene vergadering der Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij.
Het jaar 1896 gaf voor onze vennootschap wederom gunstige
resultaten. Dank zij de zeer lage prijzen der fourage (een
hoofdfactor in ons bedrijf) en gunstig op het vervoer werkend
zomerweer, kunnen wij het dividend op 12.1 procent vaststellen.
Het aantal vervoerde personen bedroeg 20,987,582 tegen 20,952,256 in
1895. De ontvangsten uit het vervoer bedroegen ƒ 1,354,375.823½,
tegen ƒ 1,367,397.41½ in 1895.
De Gemeente Amsterdam deelt in ons bedrijf over het jaar 1896 als
volgt:
de vaste uitkering à 5% over de bruto ontvangsten bedraagt ƒ
67,718,79
het aandeel der Gemeente in onze winst bedraagt ƒ 41.985.65
Totaal ƒ109.704,44
zodat in het geheel aan de Gemeente Arnsterdam 8.1 % over onze bruto
ontvangsten ten deel viel, terwijl buitendien voor onderhoud der
bestrating het reinhouden der tramwegen door ons ƒ 21,823,07 werd
bijgedragen.
Na langdurige beraadslagingen kwam in het afgelopen jaar onze
pensioenregeling, in overleg met Burgemeester en Wethouders, tot
stand.
Door het openbaar maken der hierover gewisselde stukken heeft
iedereen zich een mening kunnen vormen over de oorzaak van het eerst
toen tot stand komen van die regeling.
Wij betaalden in 1896 voor pensioen, ondersteuning en ziekengeld een
bedrag van ƒ 29,867.81 en droegen buitendien een som van ƒ
118,781.88 aan het nieuwe fonds over. Van het personeel werd geen
enkele bijdrage voor deze onderwerpen gevorderd.
De gezondheidstoestand van het personeel was zeer bevredigend. De
arbeidsduur van alle koetsiers en conducteurs bleef gemiddeld
beneden 10½ uur per etmaal.
De lijn Dam—Raadhuisstraat—De Clercqstraat werd in het najaar
geopend en gaf, bij gemis van een rationeel eindpunt, onbevredigende
resultaten. Voorstellen, om deze lijn door te trekken tot aan de
Vondelstraat, om de lijn Dam—Amsteldijk aan te vullen met het
traject Weteringschans—Sarphatipark—Ceintuurbaan, en om een proef te
nemen met elektrische beweegkracht werden wederom afgewezen, na bij
het Gemeentebestuur minder belangstel te hebben opgewekt, dan zij o.
i. bij onbevooroordeelde beschouwing verdienden. Er blijft voor ons
nu niet anders over dan de loop van dit — buiten ons toedoen tot een
kwestie vervormd — onderwerp met belangstelling gade te slaan en,
naast zorgvuldige nakoming van onze plichten, voor niet minder
nauwkeurige bewaking onzer rechten zorg te dragen.
Gemeenteraadszitting van donderdag 25 maart.
De Heer Muller vroeg of het juist was wat hem was ter ore gekomen,
dat reeds over 14 dagen de Tramvoordracht aan de orde zou gesteld
worden? De Voorzitter antwoordde, dat de mogelijkheid niet is
buitengesloten, doch dat hij geen zekerheid daaromtrent kon geven.
De Heer Muller zegt de vraag gedaan te hebben in verband met het
verschijnen van het Haagse tramrapport, een stuk, dat van hoog
belang kan zijn bij de beoordeling van het Amsterdams tramvraagstuk.
Hij vraagt dus of B. en W. in de gelegenheid zijn een exemplaar van
dat rapport voor de leden ter visie te leggen?
De Voorzitter zegt, dat B. en W. zullen trachten aan dat verzoek te
voldoen.
Brand aan de Overtoom
De rode gloed van de lucht en het uitwaaien van de vonken, ver weg
over de omgeving, had honderden mensen naar het terrein van de brand
doen snellen. De orde kon echter door de politie uitstekend worden
gehandhaafd. Het tramverkeer langs de Overtoom was namelijk gestremd
en moest dit verder de gehele avond blijven, zodat na 10 uur de
wagens naar en van de Dubbele Buurt niet meer gereden hebben.
3-4-1897
De tramkwestie.
De Heer R.W.J.C. van den Wall Bake bespreekt in de Amst. Ct. de
tramkwestie. Dat ze een kwestie geworden is, acht hij een gevolg van
het in het spel brengen van allerlei complicaties, antipathieën en
bespiegelingen. Hij wil alle complicaties terzijde stellen en de
vraag stellen: Hoe en door wie moet het tramnet worden uitgebreid?
Is 't gewenst alle nodige tramlijnen in de gemeente te laten
exploiteren door de A.O.M., of is 't beter een tweede concessie in
het leven te roepen, of, eindelijk, is gemeente-exploitatie aan te
bevelen? Dat voorstanders zijn van gemeente-exploitatie kan hij zich
nog — hoewel moeilijk — voorstellen; maar dat iemand er aan denkt om
de stelling te verdedigen, dat twee concessies meer in het publiek
belang zijn dan een, is hem, in zake van een stedelijk tramwegnet,
geheel onverklaarbaar. Een concessieaanvraag als van de heer Heer
Sanders acht hij nuttig, om de A. O. M. er aan te herinneren, dat de
gemeente ook buiten haar tramwegen kan krijgen, maar overigens acht
hij 't de aangewezen weg met de A. O. M. in overleg te treden over
de aanleg en de exploitatie van een voldoend net van tram
verbindingen, met mogelijkheid van uitbreiding in de toekomst. Gaat
men dan niet alles ineens bouwen, maar begint men met de meest
nodige lijnen, dan zou 't hem verwonderen of dan niet juist in de
eerste plaats zullen verkregen worden die lijnen, welke de A.O.M.
reeds jaren geleden heeft voorgesteld en waarop met zulk een geduld
jarenlang door de bewoners van de buitenwijken is gewacht. Hij drukt
er echter daarbij op, dat er overleg gepleegd wordt en dat de
vertegenwoordigers van de gemeente zich niet op het standpunt
stellen dat zij slechts voorstellen van de A. O. M. hebben af te
wachten, om die te beoordelen en te veroordelen.
Wat de trekkracht aangaat, blijkt de Heer Van den Wall Bake wel veel
bezwaren te zien in elektrische trekkracht en daarom de voorkeur te
geven aan paardentrekkracht maar toch geeft hij in overweging een
proef te nemen, met verplichting om tot paardentrekkracht terug te
keren, als na zes maanden (of langer) de nadelen de voordcelen
mochten blijken te overtreffen.
5-4-1897
TRAMKWESTIE.
Door de Heer Hugo Muller is in zake de tramkwestie een nota aan de
Raad overgelegd, waarin hij herinnert, dat de Commissie voor de
Financiën in haar preadvies had medegedeeld, dat zij zich niet
bevoegd achtte te beoordelen of de kosten van ombouw van het net der
A. O. M. in een net met elektrische beweegkracht met juistheid
geraamd waren, en evenmin of de besparing, door de overgang tot
exploitatie met elektriciteit te verkrijgen, zoo groot is als
berekend was.
De Heer Muller deelt mede, dat, na kennismaking met het rapport der
Haagse tramcommissie, voor dit voorbehoud geen plaats meer is. En
wat aanlegkosten en wat kosten van exploitatie betreft, worden de
berekeningen van de Directeur van P. W. in hoofdzaak volkomen
bevestigd.
Voorts treedt de Heer Muller in een uitvoerige beschouwing over het
financieel resultaat der naasting van de A. O. M., dat in de eerste
plaats beheerst wordt door de bepalingen omtrent rente en aflossing
der voor een naasting op te nemen gelden. Hij gaat na op welke wijze
zulk een eventueel aan te gane lening ware te delgen.
Waar de Commissie voor de Fin. voor rente en aflossing noemt 4.90
pc. kan bedoeld zijn rente en vaste aflossing of 4.90 pc. als
annuïteit.
De Heer Muller berekent, dat geleend zal moeten worden ƒ 638,400,
waarvoor als rente en aflossing ƒ381,888. In het ene geval daalt dit
bedrag in het 6e jaar tot ƒ 355,718, in het elfde jaar tot ƒ
329,548. Na het 20e jaar wordt de aflossing op weg en werken
vergroot met de vrijvallende aflossing op premie en rollend
materieel, tezamen ƒ 78,620, en daardoor gebracht op ƒ 149,514 per
jaar. De gehele lening is in 45 jaren gedelgd. Voor het geval men
het percentage van 4.90 zou beschouwen als annuïteit, zoude de rente
en aflossing in het eerste jaar eveneens bedragen ƒ381,388, doch dit
bedrag zoude in den aanvang minder snel verminderen. Daarentegen is
de aflossing op gebouwen, weg en werken dan reeds in het 11e jaar
geklommen tot ƒ 100,045; in het 20e jaar tot ƒ136,352. Nu in dat
jaar de aflossingen op rollend materieel enz. en op de premie
vrijkomen, zoude men van af het 21e jaar de totale aflossing kunnen
fixeren op het bedrag der annuïteitsaflossing in het 20e jaar,
vermeerderd met ƒ78,620 voor de vrij vallende aflossing op de andere
hoofden. De aflossing wordt dan van af het 21e jaar ƒ 214,972 per
jaar, en de gehele lening zou in 36 jaar zijn afgelost.
Volgens beide berekeningen is in het 1e jaar voor rente en aflossing
benodigd ƒ381.388.
Het saldo winst der Amsterdamsche Omnibusmaatschappij, beschikbaar
voor rente en aflossing en voor uitkering aan de Gemeente, bedroeg:
in 1893 ƒ 399,292.73½; in 1894 ƒ 403,952.62 ; in 1895 ƒ 481,346.20½
en in 1896 ƒ 481,549.53.
Op dien grondslag zou dus overname van het net der Amsterdamsche
Omnibus-maatschappij kunnen plaats hebben met behoud van ongeveer
hetzelfde bedrag als in de laatste jaren aan de Gemeentekas ten
goede kwam, en van meer dan in de eerstkomende jaren kan worden
verwacht, zonder iets in rekening te brengen voor besparing
tengevolge van exploitatie met elektriciteit als beweegkracht;
terwijl, tengevolge der sterke aflossing op de te sluiten lening, in
't bijzonder wanneer het eerste plan wordt gevolgd (hetwelk ook in
andere opzichten wenselijk zoude zijn), reeds bijv. in het zesde
jaar der exploitatie ƒ 25,000 méér dan in het eerste in de
Gemeentekas zou vloeien.
De resultaten bij invoering van elektrische beweegkracht zijn veel
gunstiger.
Volgens het Haagse tramrapport berekend, zou hiervoor zijn uit te
geven ƒ 1,188,788.
Tegenover dit cijfer staan de ontvangsten der Amsterdamsche
Omnibus-maatschappij, welke uit het vervoer bedroegen in 1895 ƒ
1,367,397.47½, in 1896 f 1,354,375.82½, waarbij nog komt ongeveer ƒ
12,000 wegens diverse ontvangsten (advertenties, enz.)
Rekent men nu, dat door toepassing van elektrische beweegkracht het
vervoer overal elders belangrijk is toegenomen, en voorts, dat het
bedrag, benodigd voor rente en aflossing, reeds in het 10e jaar der
exploitatie ƒ 50,000 minder bedraagt dan in de aanvang, dan is het
niet twijfelachtig, zegt de Heer Muller, of de toepassing van het
elektrische stelsel zou ook voor de Gemeentekas aanzienlijke
voordelen opleveren.
De Gemeenteraad zal Woensdag a. s. bijeenkomen ter behandeling van:
(o.a.) 283. (…………….)
36. Tramplannen-Sanders, met daarop uitgebracht preadvies van B. &
W. en een nota van den heer Muller. Voorts (………)
6-4-1897
De tram-voordracht.
De Heer v. d. Wall Bake, oud-raadslid, heeft het nuttig geoordeeld
hierover, evenals over de beursbouw, zijn licht te laten schijnen.
Hij vertelt omtrent elektrische tramwegen, dat de rijtuigen te zwaar
zijn voor onze slappe bodem, dat de exploitatie niet goedkoper is
dan met paarden. De specialist, die de Heer Bake inlichtte heeft dat
al zéér slecht gedaan; de gehele geschiedenis der elektrische trams
is daar, om het economische van deze beweegkracht te bewijzen; en
waarom de Amsterdamse bodem geen belasting van 5 ton per as zou
kunnen verdragen, zoals de Heer Bake vreest, blijkt uit niets.
Hij kan echter gerust zijn ; over veel slappere bodem in vele
plaatsen van ons land — denk slechts aan Rotterdam — lopen
stoomtrams door straten, met minstens gelijke asbelasting, en met
twee zwaar belaste assen elkander onmiddellijk opvolgend, terwijl
die bij elektrische wagens ver van elkaar geplaatst zijn. Maar er is
meer om de Heer Bake gerust stellen. Wij zullen geen wagens laten
loopen met asbelastingen van 5 ton, en, zo gewenst, zullen wij onze
rijtuigen op trucs plaatsen en zoodoende minder asbelasting krijgen
dan vele der tegenwoordige rijtuigen der A. O. M. ? Waar, als in
Amsterdam, de sporen der A.O.M. toch spoedig geheel zullen moeten
worden vernieuwd, zijn de bezwaren, aan die verbouwing verbonden,
veel geringer, als men tevens tegelijk de smalle spoorwijdte van 1
M. invoert.
De Heer Bake vreest ook verwarring en schromelijke onaangenaamheden
van twee concessies in één stad. Maar waarom? Dat zegt hij niet, om
de zéér goede reden, dat er geen enkel geldend motief voor zijn
vrees is aan te voeren. Wel bestaan in vele steden, om slechts enkel
voorbeelden te noemen : Berlijn, Hamburg, Dresden, Parijs, Londen,
twee of meer concessies; maar nergens heeft die regeling tot
verwikkelingen of onaangename gevolgen aanleiding gegeven. Het
tegendeel is waar: het stelsel van twee of meer concessies werkt
overal uitstekend. In Keulen heeft de gemeenteraad daartoe onlangs
besloten, en in Berlijn en Hamburg is men bezig het stelsel in dezen
zin uit te breiden, dat de verschillende maatschappijen over grote
afstanden elkanders lijnen zullen kunnen gebruiken, evenals door ons
is voorgesteld. Eindelijk wil ik nog even constateren, dat de door
ons aangeboden stadslijnen, behalve die langs de De Ruyterkade,
onafhankelijk zijn van de lijnen naar Haarlem en Zaandam, dat wij de
stadslijnen onmiddellijk zullen uitvoeren, nadat de concessie is
verleend. Dit is dus weer het tegendeel van hetgeen de heer Bake
meent te weten. Ware het niet dat de naam van den Heer Bake, om zijn
grote verdiensten op ander gebied, onzekere waarde geeft aan hetgeen
hij schrijft, het zou niet nodig zijn geweest dergelijke onjuiste en
ongemotiveerde stellingen te weerleggen. Nu mocht ik dat niet laten.
T. Sanders.
EEN VERKEERDE GEWOONTE
Reeds meer dan eens wezen wij op de verkeerde en gevaarlijke
gewoonte van sommige wielrijders om met een kind vóór op hun rijwiel
door de stad te rijden. Dat het gevaar waaraan de kinderen op die
wijze worden blootgesteld, niet denkbeeldig is, blijkt uit het
volgende. In de Raadhuisstraat slipte een wielrijder, toen hij de
tramrails overstak. Hij kon er nog bijtijds af springen en kwam er
ongedeerd af; zijn rijwiel werd beschadigd, maar, wat erger is, zijn
vijfjarig zoontje, dat door de onvoorzichtige vader vóór op het
rijwiel was meegenomen en dat er natuurlijk niet zo spoedig kon
afkomen, deed een lelijke val en werd met een bebloed gezichtje
opgenomen. Een verbod van de gemeenteraad — in navolging dergelijke
verbodsbepalingen in het buitenland — kinderen op het rijwiel mee te
nemen, ware lang niet overbodig en heel wat nuttiger dan de bekende
en veelbesproken bepaling omtrent „den matigen draf van het paard."
7-4-1897
DE TRAM.
Inzake de tramkwestie, welke morgen de gemeenteraad ter bespreking
gegeven wordt, blijven wij van mening, dat bezwaarlijk beter gedaan
wordt dan aanneming van het voorstel van burgemeester en Wethouders,
machtiging vragende om met de bestaande Maatschappij en de aanvrager
van de concessie te onderhandelen en als die onderhandelingen dan
openbaar mogen worden, zal misschien een licht opgaan voor velen,
die nu nog in duisternis verkeren. Langs die weg is misschien zulk
een oplossing te verkrijgen, dat het volgend jaar ons reeds in het
bezit ziet van de eerste, de nodigste lijnen — liefst, als 't kan,
even goed ingericht, en even goed geëxploiteerd als het bestaande
net. naar verandering in dat opzicht haakt waarlijk niemand. Wat je
hebt, mijn kind, dat weet je!
GAS-TRAMWAGENS.
Door de Heer D. Bos, alhier, is aan B. en W. adres gezonden, waarin
hij verzoekt, de tramkwestie in de eerstvolgende Raadsvergadering
nog niet definitief af te handelen, maar eerst af te wachten de
proefwagen, welken The Anglo-Dutch Gas-Traction Syndicate, volgens
een rapport van haar ingenieur, de Heer Meischke Smith in Het Nieuws
van den Dag van Dinsdag 16 Februari, in dit voorjaar in de nabijheid
van Amsterdam zal laten lopen, waarna door hem aan de Raad een
nieuwe aanvraag om concessie zal worden ingediend, lijnen en
voorwaarden nader vast te stellen en te bepalen.
8-4-1897
GASTRAMMEN.
In verband met het tramvraagstuk ten onzent is ook ter sprake
gebracht bet bekende Haagse tramrapport van de h.h. Lindo, Dufour en
Van Loenen Martinet, waarin aan elektrische trekkracht de voorkeur
gegeven wordt boven paarden en gas. Door The Anglo-Dutch
Gas-Traction Syndicate, alhier, 18 thans tot onzen Gemeenteraad een
adres gericht, waarin wordt opgekomen tegen „de minder juiste
voorstelling, welke dit rapport van de Gasmotortrammen geeft".
Betoogd wordt, dat gastrammen juist aanbeveling verdienen omdat zij
zo gemakkelijk kunnen worden gevoerd, aangezien zij zonder bezwaar
in een paardentramdienst, indien de rails slechts voldoende zwaar
zijn, kunnen worden ingeschoven, terwijl zij zich bovendien
onderscheiden door lage aanleg- en exploitatiekosten. Als bijlage is
aan het adres toegevoegd de missive van de The Anglo-Dutch
Gas-Traction Syndicate tot den Haagse Gemeenteraad gericht . Dit
stuk is een weerlegging van de hoofdbezwaren, die in het rapport van
de heren Lindo c.s. tegen Gasmotortrams worden aangevoerd, welke
bezwaren waren: 1. Schudden van de wagens bij stilstand, en geraas
gedurende het lopen; 2°. onaangename reuk; 3. gebrek aan vermogen om
afwisselende weerstanden te overwinnen, en 4. het al te zorgvuldig
onderhoud, hetwelk gasmotortrams zouden vereisen.
Tramlijnen.
Door de wijkvereenigingen Algemeen Belang Buurt YY, „Sarphati" en
Ver tot bev. der belangen van de middenklasse, buurt YY, was
gisteravond in café „Flora" een openbare vergadering belegd ter
bespreking gelijk de oproeping luidde van „de Tramquaestie". Zo vaag
was 't echter niet bedoeld, want de leider van de bijeenkomst deelde
al dadelijk mede dat een motie zou worden voorgesteld waarin de raad
zon worden uitgenodigd, om zo spoedig mogelijk een tramverbinding
van de buitenwijken onderling en tevens met het hart van de stad tot
stand te doen komen. Die motie zou inhouden een afkeuring van het
preadvies van B. en W. dat onderhandelen wil met de A. O. M. en met
de heer Sanders, van welke onderhandelingen de voorzitter verwachtte
tot ze „tot in der eeuwigheid" duren zouden.
Na dit gezegd te hebben verklaarde hij gaarne het woord te zullen
geven aan wie het maar wilde „om in deze duistere zaak eenig licht
te ontsteken." Aanvankelijk wenste niemand van deze gelegenheid
gebruik te maken, totdat eindelijk, na herhaalde opwekking van den
Voorzitter, een der aanwezigen voorstelde de raad te verzoeken de A.
O. M. maar te naasten. Dan zouden er werkliedentrams komen, het
goederenvervoer zou bevorderd worden enz. De Voorzitter constateerde
dat er laksheid heerste in de vergadering. Dat zei hij zowel met het
oog op de aanwezige leden van buurt YY als tot de aanwezige
raadsleden — er waren er een tiental welke laatsten almede huiverig
schenen om hun mening in het openbaar te zeggen Er gingen enige
stemmen uit de vergadering op, verklarende dat 't de schuld van het
bestuur was indien de bijeenkomst op niets zou uitlopen. Het bestuur
had voor een inleider moeten zorgen ....
De heer van Gigch, lid van de Gemeenteraad, merkte op dat de
raadsleden niet huiverig zijn hun mening in het openbaar uit te
spreken daar immers de zittingen van de raad zelf openbaar zijn. Zij
die aanwezig waren kwamen hedenavond slechts uit belangstelling, om
te vernemen wat de bewoners der buitenwijken wensen. Dan kon men
later zien in hoeverre aan die wensen kan worden tegemoet gekomen.
Nu had Spr. gedacht heden avond bedenkingen te vernemen tegen de
slotwoorden van het preadvies van B. en W., de mening „dat een
gedeeltelijke oplossing van het tramvraagstuk niet wenschelijk is".
Hij had verwacht dat de bewoners van YY zouden gezegd hebben: wij
wensen op de volgende wijze voor ons kwartier een oplossing.
Nu volgde enige tijd een tamelijk verwarde discussie. De voorstander
van naasting bleef erop aandringen dat de vergadering zich daarover
zou uitspreken. Een ander maakte de opmerking dat de heer Sanders
ter vergadering aanwezig was. „Laten wij hem het woord geven....”.
De Voorzitter verklaarde zich daartegen. „Want dan zou de Heer
Sanders over niets praten dan over zijn gastrams (!) en men kwam
geen stap verder...."
De Heer Den Hertog, lid van de Gemeenteraad, meende dat 't, om
verder te komen, nodig was dat de vergadering zich moest uitspreken
over de vraag, om welke eigenlijk de gehele zaak draait: of men de
zolang gevraagde en hoognodige tram wenste te verkrijgen door
naasting of door uitbreiding van het net der A. O. M. Wordt men 't
hierover niet eens dan zal de vergadering werkelijk doelloos zijn
geweest.
De Voorzitter zegt dat de gehele raad uit deze „troebele boel" niet
wijs weet te worden, hoe zullen 't dan eenvoudige burgers ? Hij
persoonlijk is voorstander van gemeente-exploitatie maar daarover
kon
men een zoo gemengde vergadering als deze zich niet laten
uitspreken.
De debatten werden op dezelfde weinig afdoende wijze voortgezet. Een
der aanwezigen vraagt of men 't thans niet eens op een andere wijze
proberen zou dan door een motie of een adres aan het
Gemeentebestuur. Er zijn reeds zoveel adressen verzonden zonder dat
't iets heeft uitgewerkt. Wat zou de vergadering denken van een
deputatie naar de burgemeester? De Voorzitter haastte zich om te
verklaren dat men daarmede nog meer ellende ontmoette dan met een
adres. „Je wordt met een heel streng gezicht ontvangen en je staat
al weer op straat voor dat je 't weet, zonder iets te zijn
opgeschoten." Na nog enig verder gepraat en toen de vergadering
reeds aanmerkelijk gedund was werd een motie aangenomen waarin werd
aangedrongen op zo spoedig mogelijke tramverbinding met het hart der
stad en van de buitenwijken onderling, waaraan werd toegevoegd het
verzoek om nog in 1897 aan te leggen een lijn Amsteldijk,
Ceintuurbaan, Sarphatipark tot de Ferdinand Bolstraat, waarna de
bijeenkomst werd opgeheven.
Door een aantal bewoners van en belanghebbenden bij percelen aan de
Westerdoksdijk, Barentszstraat en Planciusstraat en omstreken, is
een adres tot het gemeentebestuur gericht, waarin in aansluiting aan
een vroeger verzoek van bouwmaatschappij Hellingmans, wordt
aangedrongen op verlenging van de lijn Leidscheplein—Haarlemmerplein
tot aan het Barentszplein.
In het sohrijven wordt medegedeeld dat de A. O. M. zich daartoe
bereid heeft verklaard.
9-4-1897
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 7 April
Verzoek van D. Bos, om de tramkwestie nog niet definitief af te
handelen, maar eerst af te wachten de proefwagen, welke de
Anglo-Dutch Gas-Traction Syndicate in dit voorjaar in de nabijheid
van Amsterdam zal laten lopen. Bij de voordracht.
9-4-1897
Tramkwestie.
Adres van 24 Dec. 1895. van de Heer T. Sanders, civiel en bouwkundig
ingenieur alhier, waarbij hij concessie vraagt voor den aanleg en de
exploitatie van een ceintuurtrambaan met zijtakken, enz.; met het
preadvies van B. en W. betreffende die aanvrage;
het adres van Bos en Kissing, houdende verzoek om concessie tot
aanleg en exploitatie van gastrams, en verschillende adressen van
verenigingen en particulieren, verzoekende uitbreiding of wijziging
van het bestaande tramnet.
Nota van het raadslid Hugo Muller te dezer zake.
(Zoals bekend is, stellen B. en W. voor, met de A. O. M. en de Heer
Sanders te onderhandelen over een verdeling der bestaande en der
gewenste lijnen en afwijzend te beschikken op de aanvragen tot de
aanleg van gastrams.)
De Heer Van Nierop zegt, dat minstens 6 jaar is aangedrongen op
uitbreiding van het tramwegnet. Ook de Raad uitte die wenselijkheid.
B. en W. hebben machtiging gevraagd voorwaarden voor concessie te
ontwerpen. Dat was de oude politiek, als men met een zaak in de weg
zat; B. en W. hadden geen machtiging nodig en thans — thans vragen
B. en W. wederom machtiging. Nu wensen B. en W. de nieuwe
concessionaris samen te brengen met de oude. Doch of dit geschieden
zal hangt van hen af. Daartoe mede te werken is niet de taak van de
Raad. Er is een spotprent verschenen, waarop de burgemeester de
beide concessionarissen samen huwt; doch deze plaat is onjuist, want
personen, die huwen willen, komen uit zich zelf tot elkaar. En waar
nu de gemeente de huwelijksgift zal hebben te betalen, kan spr. met
het voorgestelde niet mee gaan.
Spr. vraagt aan B. en W.: Weet gij of die onderhandelingen kans van
slagen hebben? Zo ja, waarom deelde gij daarvan niet iets mede? Zoo
neen, wat denkt gij dan te doen ? De zaak kan toch niet op deze
wijze slepende gehouden worden, en daarvoor is kans, als men de
voordracht van B. en W. aanneemt. Spr. constateert, dat B. en W.
datgene doen, wat de Commissie voor de financiën hun instantelijk
heeft ontraden, nl. voorstellen een tweede concessie te geven. Spr.
persoonlijk is daartegen geweest in de commissie, omdat ook z. i. de
richting van de tijd is, dat al dergelijke ondernemingen geleidelijk
komen in handen van de gemeente. Nu kan hij nog begrijpen, dat men
het bestaande tijdelijk handhaaft, maar daaraan een nieuwe concessie
toevoegen, dat is zich verbinden voor de toekomst tot het geven van
een tweede naastingspremie, en het totaal van die twee premies zal
hoger zijn dan wanneer men het net der bestaande maatschappijen
uitbreidt. In de tweede plaats is spr. tegen twee exploitanten,
omdat dit niet is in het belang van het verkeer, omdat het vervoer
duurder zal zijn dan wanneer het trambeheer is in een hand. Geen
nieuwe concessie dus. Blijven over: of onderhandeling met de A. O.
M., of gemeente-exploitatie.
Nu had spr. gaarne gezien, dat B. en W. beproefd hadden of 't
mogelijk was met de A. O. M. tot een vergelijk te komen. Hg' bedoelt
niet het opdragen van de exploitatie van nieuwe lijnen door de
gemeente aangelegd, waartoe de concessie de gelegenheid geeft; hij
bedoelt: onderhandeling over nieuwe lijnen, door de A. O. M.
aangelegd en geëxploiteerd, en wijziging van de concessie in het
financieel belang der gemeente. In het bijzonder een betere
afschrijving op de kapitaalstaat. Dit moet geschieden, om bij
naasting niet te behoeven te betalen voor datgene, wat alsdan zal
blijken geen waarde meer te hebben, hetgeen, met het oog op
uitvindingen op elektrisch gebied, allicht mogelijk zal zijn.
Vergelijkt men de winst- en verliesrekening der A. O. M. van '96 met
die van '95, dan ziet men, dat in het laatste jaar ƒ27,000 minder is
uitgegeven dan in '95, en dat is wellicht een besparing, welke de
gemeente later zal hebben te betalen. Spr. weet positief daaromtrent
niets; maar kan men niet komen tot een vergelijk, dan blijft
inderdaad niet anders over dan naasting. De gemeente moet dan,
wellicht tegen haar wil, zelf doen wat niet door overeenkomst is te
verkrijgen. Deze beschouwingen, deelt spr. mede, vertegenwoordigen
de mening van 6 der 7 leden van de Financieele Commissie. (Zie het
vervolg op blz. 2).
Tramquaestie.
De Heer Fabius, na den Heer Van Nierop sprekende, herinnert aa den
berg, die een muis baarde, een spreekwoord, dat hem in de gedachte
kwam, toen hij het het preadvies van B. en W. ontving. Voor spr. was
de aanvraag-Sanders iets, dat alle partijen had kunnen bevredigen,
en daarom verbaasde 't hem zeer te lezen, dat B. en W. nu met beide
concessionarissen onderhandelen willen.
Spr. is niet voor het verrichten van gemeentewege van datgene, wat
goed wordt gedaan door particulieren.
Bij het geven van een concessie heeft men echter te overwegen : 1°.
in hoeverre men een monopolie schept; 2°. in hoever men de toestand
kan overzien, en 3°. in hoever men met veiligheid een concessie
geven kan zonder zelf dupe te worden.
Een gewezen raadslid heeft dezer dagen ergens geschreven, dat men
voorlopig in Amsterdam van gemeente-exploitatie wel genoeg zal
hebben. Nu gaat dat wat ver. Van de telefoon althans, wier abonnees
steeds vooruitgaan, heeft men zulke slechte ervaringen niet. Men
moet echter onderscheiden en elke vraag omtrent eigen exploitatie
toetsen aan de bovengenoemde drie overwegingen, en dan blijkt zeker,
dat bij een tram gemakkelijk monopolie ontstaat en dat 't hier
moeilijk is om de bezwaren te voorzien. Spr. wijst o. a. op de
onmogelijkheid om te voorkomen, dat er een lijn is gelegd door de
Mozes- en Aaronstraat, waar zij geheel niet op haar plaats is. De
slotsom van sprekers beschouwingen is, dat hij met het preadvies van
B. en W., om te onderhandelen in de aangegeven geest, niet kan
meegaan.
De Heer Kouveld zegt dat B. en W. erkennen dat de hinderpaal is de
bestaande concessie der A. O. M. Toch adviseren zij niet tot
naasting, omdat dit te duur zal zijn en wijl zij niet zeker zijn dat
de gemeente dezelfde winst zal maken als de A. O. M.
Daaruit volgt dat B. en W. niet sterk staan tegenover de A. O. M.
Spr. vraagt wat B. en W. doen willen als de onderhandelingen eens
niet slagen? B. en W. wijzen op de meegaandheid van de Heer Sanders,
en deze heer is meegaand, al is hij vroeger behandeld door de
gemeente op een wijze, waarvoor spr. geen parlementaire uitdrukking
kent. Maar toch waarschuwt spr. tegen te veel vertrouwen op
concessionarissen, vooral waar de een concessionaris zal hebben te
onderhandelen met een anderen concessionaris, die een recht van
voorkeur heeft. Spreker wijst er nog op, dat noch de A. O. M. noch
de Heer Sanders zelf ervaring hebben van elektriciteit, en voegt
hierbij, dat deze laatste gebonden is aan een maatschappij die zelve
gebonden is aan een bepaald systeem. Vooral op het gebied van
elektriciteit volgen de uitvindingen elkaar snel op. Hoe zal 't
mogelijk zijn in één concessie te brengen al die technische en al
die financiële kwesties?
Wat nu gemeente-exploitatie betreft gelooft spreker dat men de
cijfers kan overzien en dat zowel in het financieel belang der
gemeente als in het belang van het verkeer ook in Amsterdam de tram
kan worden genomen in eigen beheer.
De Heer Pijnappel meent dat men niet moet zeggen: dit of dat ligt in
de toekomst, maar dat men moet overwegen of het gemeentelijk beheer
van de ene of de andere zaak door het gemeentebelang geeist wordt.
De redenering: gij kunt zo bezwaarlijk een goed contract maken, en
daarom geen contract, acht spr. verkeerd. En verkeerd vooral is, om
daaruit te besluiten: dan de zaak maar in eigen beheer. Spr. heeft
bij iedere concessie aangedrongen op een korte concessie, om zich
aan zo weinig mogelijke banden te leggen, en constateert, dat de
concessie der A. O. M. van 1890 der gemeente niet vrijheid geeft dan
die van 1881 gaf. Nu kan men beproeven deze laatste concessie
opnieuw te verbeteren in het gemeentebelang. Ook bij gemeentebeheer
is de toestand niet voor eens en voor altijd te regelen. Het is hier
niet alleen een kwestie van concessie ; het is een kwestie ook van
het verloop van het getij.
Nu erkent spr. dat men zich tegenover de A.O.M. voor te lange tijd
gebonden heeft, maar een middenweg tussen het betalen van een te
hoge naastingsprijs en het afwachten van het einde der concessie:
onderhandeling, een weg, welken de gemeente ook heeft ingeslagen in
zake het gasvraagstuk. Hij verklaarde zich nog niet te kunnen
neerleggen bij het aannemen van elektriciteit als beweegkracht omdat
dit de stad te veel ontsieren zou, tenzij dit werkelijk zou kunnen
geschieden zonder die ontsiering en zonder schade.
De Heer Muller meende dat het preadvies van B. en W. dwars tegen de
ervaring ingaat. Is — gelijk de Heer Pijnappel opmerkte — de
concessie. van '90 beter dan die van '81, dan is dit toch nog maar
een betrekkelijke verbetering. Inrichtingen als de tram en
dergelijke behoren bij de gemeenschap : dat is alom de ervaring, en
dat de raad besloot in de gaskwestie te gaan onderhandelen, dat is
geschied omdat hij onvolledig over de toestand was ingelicht. Nu
heeft men voornamelijk tegen gemeente-exploitatie financiële
bezwaren aangevoerd, maar spr. meent — en dat geldt voor de
minderheid in de Financiële Commissie — dat men dit niet met
argumenten heeft toegelicht. Men is ook in de tramzaak steeds te
kortzichtig geweest, men lette te veel op de directe voordelen en
vroeg daar uitsluitend naar. Doet men dit ook bij de aanleg van
handelsinrichtingen, bij die van publieke werken ? De concessie van
de A.O.M. is werkelijk hoogst nadelig.
Te Hamburg werd in 1890 ook een tramconcessie verleend, maar deze
duurt 25 jaren, en na afloop van die termijn is de bovenbouw het
eigendom der gemeente; bovendien krijgt de gemeente ieder jaar f
300,000 en moet de maatschappij haar elektrische stroom nemen van de
gemeente.
De nadelen van de concessie der A. O. M. nader besprekende, wees
spr. er op, dat volgens die concessie de A. O. M. alles maar op haar
kapitaalstaat „kalkt", ook de ƒ 1,500,000, uitgegeven voor de
Raadhuisstraat. Wat wil dat zeggen? Dat de gemeente al die sommen
betalen moet bij naasting, en dat, als zij niet naast, de
Amsterdamse burgerij tot 1940 toe dat geld aan de A. O. M. heeft te
betalen, hetgeen veroorzaakt wordt door de wijze van aflossing van
haar leningen, haar in de concessie toegestaan. Spr. besluit met de
verklaring dat op het ogenblik moeilijk te zeggen viel wat gedaan
moest worden, maar steeds zou het einde van alles zijn
gemeente-exploitatie. Het woord was thans aan den Heer Blooker, Weth.
van P. W., doch wegens het vergevorderde uur werden de discussies
gestaakt tot hedenavond 8 uur.
Zitting van Woensdag 7 April, 's avonds 8 uur. Tegenwoordig 32
leden. Na heropening van de die middag geschorst zitting, stelde de
Voorzitter aan de orde de verdere behandeling van de
Tramkwestie.
Het woord was aan de Weth. van P. W., de heer Blooker. Deze ving aan
met te zeggen, dat de voordracht van B. en W. in de raad en
daarbuiten geen onverdeelde instemming heeft gevonden. Dit was
priori wel te zeggen. Het geldt hier de oplossing van een zeer
belangrijke kwestie. Velen hebben een vastgestelde overtuiging en
anderen verklaren menen te weten hoe die oplossing zijn moet. Er
zijn er b.v. die menen. dat in geen geval een concessie aan de heer
Sanders moet worden gegeven en weer anderen die toch de concessie
van de A.O.M. niet wensen uit te breiden. Toch ligt de voordracht in
de lijn van de Gemeenteraad; men klaagt over de kortheid der
voordracht, maar dit is begrijpelijk door de bijgevoegde rapporten,
van de directeur der P. W., der Commissie voor PW en de comm.
Financiën. Ieder begrijpt toch, dat B en W in het openbaar zeker
moesten zijn voor zij om machtiging vragen tot onderhandeling, om
hun standpunt tegenover de concessionarissen, waarmee onderhandeld
moet worden, niet te verzwakken. Spr. dankt voor de welwillende toon
der bestrijding. Overgaande tot die bestrijdingen ontmoet spr. het
eerst de Heer v' Nier°P- Deze was teleurgesteld en vroeg: waarom
hebt gij niet van te voren onderhandeld? Spr. antwoordt: toen in
1890 onderhandeld was met de A. O. M., klaagde men ooktoen men alles
van te voren klaargemaakt vond, dat er geen plaats meer voor
amendementen op de voordracht was.
B. en W. doen niet graag monnikenwerk, en dit zou geschied zijn als
later bleek, dat de raad geen twee concessionarissen wenste. En
vooral meenden B. en W., dat zij sterker zouden staan in hun
onderhandeling met de A. O. M. als zij de raad achter zich hadden.
Bovendien zou het minder fair tegenover de Heer Sanders geweest zijn
als men met de A. O. M. aan het onderhandelen was gegaan en wellicht
had deze zijn concessie ingetrokken. Hij had toch op enkele
kleinigheden na het cahier des charges gevolgd en bood dus aan wat
de raad verlangde. Hij stelde de gemeente in staat zich over zijn
plannen een oordeel te vormen, en B. en W. konden niet aan de A. O.
M. gaan vragen op welke voorwaarden deze een gewijzigd plan-Sanders
wel zou wensen te accepteren. Wat zouden B. en W. tot de A. O. M.
kunnen zeggen? Niet anders dan een herhaling van de woorden van de
Heer De Vries in 1890: O! A.O.M! Groot zijt gij. groot zijn uw
werken! Op welke wijze wilt gij dat het Tramnet zal worden
uitgebreid?
Dit nu meenden B. en W. niet te mogen doen. Zij meenden dat aan de
A. O. M. wijzigingen in haar concessie moesten worden afgedwongen,
omdat zij deze uit zichzelf niet wenste te geven.
Daarom hebben B. en W. toen de aanvraag Sanders was ingekomen,
gemeend hun voordracht te moeten indienen, gelijk zij geredigeerd
is.
Men acht twee concessionarissen een absurditeit. Doch dit zal
blijken een onjuistheid te zijn en doet een oplossing der kwestie
aan de hand, waartegen noch de concessies voor de P. W., noch die
voor Financiën werkelijke bezwaren inbrachten. De Heer Van Nierop
beproefde 't. Men zou twee premies hebben te betalen en het totaal
daarvan zou hoger zijn dan later een premie der A. O. M. Doch de
moeilijkheid zit niet in de premies maar in het hoger geworden zijn
van de kapitaalstaat. Twee concessionarissen zouden ook niet in het
belang van het verkeer zijn. Doch spr. vraagt waarom ook niet bij de
tram evenals bij de sporen een prijs voor het vervoer naar gelang
van de afgelegde kilometers zou kunnen worden ingevoerd, en dan
bevorderen twee concessies wel het goedkoper worden van het vervoer.
Wat de vraag betreft of B. en W. zich niet enigermate overtuigd
hadden van de mogelijkheid om in de vastgestelde onderhandelingen te
slagen, kan spr. meedelen dat 't bleek dat door de A. O. M. een
soortgelijke oplossing niet onmogelijk werd geacht. Alles zou echter
afhangen van den prijs waarvoor het geschieden zou, om 't zoo maar
eens te noemen. Spr. wil wel zeggen dat als men in 1890 de raad van
de Heer Heineken had opgevolgd de gemeente zich enige miljoenen
bespaard zou hebben, want toen is— en dat geschiedde langs den weg
van onderhandeling met de A. O. M. — de wijze van afschrijving op de
kapitaalstaat in de concessie gekomen, welke thans de zaak zo
moeilijk maakt. Moeilijk daarom omdat, wanneer men thans het cijfer
van een half percent zou verhoogen tot anderhalf b.v., dit voor de
A. O. M. een winstderving per jaar van f 100,000 zou geven. En dit
is een slechte basis voor onderhandelingen. Spr. meent verder dat op
weg en werken meer moet worden afgeschreven en onderschrijft
volkomen wat de Heer v. Nierop daaromtrent in de middagzitting zei.
Doch hij vraagt of B. en W. in dit opzicht iets tegen de A. O. M.
vermogen ? Wel staat in de concessie dat het bedrijf in voldoende
toestand moet gehouden worden, maar uiterst moeilijk is 't om te
constateren dat de toestand niet voldoende is.
Ten opzichte van het voorgestelde door de Heer Fabius, betuigde spr.
dat een tweede concessionaris het monopolistisch karakter van een
enkele tempert en van het andere bezwaar van dit raadslid, dat bij
een concessie de toestand niet altijd in behoorlijke mate is te
overzien en te voorzien, kan worden tegemoet gekomen door concessie
op korter termijn. De Heer Kouveld heeft als zijn mening
uitgesproken dat dadelijk tot naasting moest worden overgegaan. Hij
zei dat de Heer Sanders ten opzichte van de trekkracht aan een
maatschappij gebonden was, doch dit zal met de gemeente, als deze
zelve elektrische trams zou gaan exploiteren, toch ook wel het geval
zijn. Wat nu betreft de misstand van bovengrondse geleidingen in de
binnenstad merkt spr. op dat men zulk een geleiding niet als iets
blijvends behoeft te beschouwen. De Gemeente kan zeker de bepaling
maken, dat de concessionaris verplicht zal zijn een
accumulatorenstelsel in te voeren, zo spoedig dat technisch mogelijk
zal zijn.
Door den Heer Muller zijn omtrent de gevolgen van naasting cijfers
gegeven waarmede B en W. in hoofdzaak kunnen meegaan, doch zij
kunnen dat niet wat betreft de afschrijvingen, welke door de Heer
Muller worden voorgesteld; spr. zet zijne bezwaren in dit opzicht
nader uiteen en komt, alles tezamen, tot de conclusie dat tegen de
voordracht van B. en W. geen overwegende bezwaren zijn ingebracht en
zij die voordracht daarom handhaven.
De Heer Hooglandt wenst met de voordracht van B. en W. mede te gaan.
Er worden wel is waar klachten tegen de A. O. M. geuit, maar deze
vallen terug op hen die de A. O. M. beletten zich naar den eis der
behoeften uit te breiden. Ook uit meer algemeen oogpunt zou spr. 't
onraadzaam achten indien de gemeente, die reeds veel tot zich hoeft
getrokken, nog meer hooi op haar vork ging nemen en nog meer haar
schuldenlast vermeerderen zal.
De Heer v. Nierop vraagt zich nog altijd af waarom B. en W.
eigenlijk hun voorstel gedaan hebben, kunnen zij de eigenlijke reden
in het openbaar niet zeggen, dan had dit in geheime zitting kunnen
geschieden. B. en W. willen van de raad een machtiging hebben om
zeer in 't algemeen aan het onderhandelen te gaan. De raad kan deze
geven, maar 't betekent niets, want hij zal zich dan nog door niets
gebonden hebben. Het bezwaar dat voorafgaande onderhandeling met de
A. O. M. niet fair zou zijn geweest tegenover de Heer Sanders deelt
spr. niet, want volgens de concessie der A. O.M. moet elke nieuw te
verlenen concessie aan een ander, ingevolge haar recht van voorkeur,
eerst aan haar worden aangeboden. Ten opzichte van het gesprokene
over de naastingspremie merkt spr. op, dat deze premie niet groter
zal worden als de afschrijvingen op de kapitaalstaat vermeerderen,
waarna hij betoogt dat, om goedkoop vervoer te hebben, het tramnet
noodwendig moet zijn in één hand, hetzij in die van een
concessionaris hetzij in die van de gemeente. Een groot punt van de
concessie van 1890 is dat de afschrijvingen te gering zijn. Dit
erkent de Wethouder, maar vermeerdert men de afschrijvingen dan zal
de winst der A. O. M. dalen zo betoogt hij, en dit kan nu wel waar
zijn, maar daarover heeft de gemeente zich niet te bekommeren, en
allervreemdst klinkt 't op deze wijze door de Wethouder de belangen
der A. O. M. te horen verdedigen. Spr. meent dat 't niet de taak is
van het Gemeentebestuur voor de hoge dividenden der A.O.M. te
zorgen. Wil de A. O. M. niet tot hogere afschrijvingen overgaan dan
moet de gemeente andere maatregelen nemen. Spr. zal thans geen
naasting voorstellen; de gemeente heeft in dit opzicht reeds veel op
zich genomen en daarom wil hij wel onderhandelen met de A. O. M.,
doch na de rede van de Wethouder acht spr. 't beter dat die
onderhandelingen gevoerd worden door een raadscommissie, opdat ook
aan de onderhandeling zal kunnen worden deelgenomen door personen
die geen bezwaar zien in naasting. Hij stelt mitsdien een motie voor
om te benoemen een Raadscommissie van 5 leden, waarvan twee aan te
wijzen door B. en W., om met de A. O. M. te onderhandelen over
wijziging van haar concessie, in het bijzonder wat betreft
uitbreiding van het tramwegnet en verhoging van de jaarlijks op de
kapitaalstaat af te schrijven bedragen. Deze commissie zal daarna
een voorstel doen of tot wijziging van de concessie of tot naasting
en vervolgens voorstellen omtrent aanleg en exploitatie van
gemeentelijnen indienen.
De Heer Fabius, nader zijn meningen in de middagzitting geuit
verdedigende, zegt dat B. en W. voor hun voorstel geen andere grond
aanvoeren, dan dat men 't met twee concessionarissen wel eens
proberen kon! Het zal wel goed gaan, menen zij.
De Heer Muller blijft bij zijn berekeningen persisteren. Met al zijn
soberheid heeft de Wethouder niet de voorzichtigheid betracht, en —
de Heer Van Nierop merkte 't reeds op — eigenlijk een speech voor
naasting gehouden. Tooh zal spr. niet kunnen meegaan met het
voorstel Van Nierop, omdat men geheel in het duister verkeert over
de wijze van samenstelling der door hem gewilde raadscommissie.
De Voorzitter vindt dat de discussies een eigenaardige loop nemen.
Er is z. i. reden enige inschikkelijkheid van de A. O. M. te
verwachten nu er een concessieaanvraag van de Heer Sanders is. De
Heer Van Nierop schijnt dat niet in te zien en wil de
concessie-Sanders eerst van de baan hebben, omdat hij huiverig is
voor het hebben van twee concessionarissen. Maar wie heeft gezegd
dat 't na de onderhandelingen tot twee concessionarissen zal moeten
komen? De Wethouder heeft er de nadruk op willen leggen, dat men in
de concessieaanvraag-Sanders een wapen in handen had tegen de A. O.
M., een wapen dat de Heer v. Nierop en zij die met hem meegaan B. en
W. thans uit de hand willen nemen. Zonder de invloed van een
concessieaanvrage-Sanders geeft de A. O. M. de hoogst belangrijke
wijzigingen in de concessie niet; dus als men in dit opzicht niet
met B. en W. wenst mee te gaan, dan moet men ruiterlijk zijn en
liever dadelijk uit spreken dat men naasting wil, een naasting — B.
en W. herhalen 't — waarvan ook zij niet afkerig zijn, indien blijkt
dat het gewenste resultaat op geen andere wijze is te verkrijgen.
De Heer Hovy verklaart, dat ook z. i. B. en W. sterker zullen staan
tegenover de A. O. M. indien tegelijkertijd met de Heer Sanders
wordt onderhandeld en zal daarom meegaan met de voordracht van B. en
W.
De Heer v. Nierop licht toe dat hij aan een raadscommissie de
voorkeur had gegeven, omdat de Wethouder in het openbaar had
verklaard het haast voor onmogelijk te houden de gewenste
wijzigingen in de concessie te verkrijgen.
De Heer Kouveld zegt dat men den indruk geeft alsof de Heer Sanders
alleen moet dienst doen als „wapen", als stormram tegen de A.O.M, en
dat men 't overigens niet ernstig meent met zijn aanvraag. Die
indruk meent hij moest worden weggenomen.
De Voorzitter zegt dat 't niet bedoeld is zoals de Heer Kouveld 't
voorstelt; doch 't spreekt van zelf dat men van de onderhandelingen
meer vrucht mag verwachten nu er een tegen-concessionaris is.
Hij deelt daarna mede dat B. en W., om duidelijker de bedoeling er
van te doen uitkomen, hun voorstel enigszins wensen te wijzigen en
wel in deze geest, dat zij machtiging vragen met de A.O.M, en met
den Heer Sanders te onderhandelen ten einde zo spoedig mogelijk, ook
door wijziging van de concessie der A.O.M., voorstellen tot een
definitieve oplossing van het tramverkeersvraagstuk aan de
goedkeuring van de Raad te onderwerpen.
De Heer Heineken merkt op dat, nu er geen voorstel tot naasting
wordt gedaan, een besluit niet genomen kan worden en daarom zal hij
voor het voorstel van B. en W. stemmen, omdat dan alles onbeslist
blijft. De Heer Van Nierop verklaart zijn voorstel in te trekken,
doch voegt er bij, dat hij tegen dat van B. en W. zal stemmen, op
grond van het niet bindende daarvan, door de Heer Heineken daarin
opgemerkt. De Voorzitter zegt, dat B. en W. in hun gewijzigd
voorstel wel degelijk zien een besluit van den raad waaruit zij
kracht kunnen putten.
Het gewijzigd voorstel van B. en W. wordt daarna in stemming
gebracht en aangenomen met 19 tegen 13 stemmen.
Vóór stemden de hh. Van Hall, v. Leeuwen, Bloeder, Schölvinck, v.
Eeghen, Hovy, Pijnappel, v. Len nep, Mijnssen, Hooglandt, Neijt, D.
Schut, Van Ogtrop, Korthals Altes, Waterschoot v. d. Gracht,
Everwijn Lange, Boelen, Sterck en Polak. Tegen de hh. Kouveld,
Nolting, Van Gigch, de Sauvage Nolting. Voute, Serrurier, Muller,
Heineken, Kuipers, H. Schut, Den Hertog, v. Nierop en Fabius.
15-4-1897
Door de heren Frans Anderheggen Jr., elektrotechnisch ingenieur, en
L. J. Neumeyer Jr. is concessie aangevraagd voor de aanleg van een
elektrische tram- of spoorweg van Amsterdam over Sloterdijk,
Halfweg, Haarlem naar Zandvoort, met een vertakking van Halfweg over
Spaarndam, Santpoort en Velzen, naar IJmuiden.
Het plan bestaat om als uitgangspunt te nemen de N. Z. Voorburgwal
alhier, en dus door de Raadhuisstraat, de Rozengracht en de
geprojecteerde De Clercqstraat te komen naar Sloterdijk en zo verder
langs de straatweg naar Haarlem. Daar zou de lijn dan om de stad
heen komen, met een rollende pont over het Spaarne en verder door de
Bakkerstraat over het Houtplein en langs de Wagenweg, of Dreef en
Hazepaterslaan, naar de Zandvoortscheweg
Over de lijn van de Hollandsche spoor zou een brug worden gemaakt.
De concessionarissen hebben in een eerstdaags te verschijnen
geïllustreerde brochure: “Amsterdam zeebadplaats" het plan nader
uiteengezet.
B. en W. brengen ter kennis, dat ten raadhuize (afdeling Publieke
Werken), kamer No. 88, ter visie zijn gelegd verzoekschriften van
The Imperial Continental Gas-Association (het uitbreiden van haar
gasfabriek aan de Linnaeusstraat door het aldaar plaatsen van een
gasmotor van 4 PK. in een te maken remise tot het oprichten van een
inrichting voor het compresseren van gas tot het vullen van een
gasmotortramrijtuig).
23-4-1897
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 21 April,
Adres van Frans Anderheggen Jr., elektrotechnisch ingenieur, en L.J.
Neumeijer Jr., architect alhier, waarbij zij concessie aanvragen
voor de aanleg en exploitatie van elektrische tramlijn, deel
uitmakende van een verbinding van het centrum van Amsterdam met
Haarlem en het noordzeebad Zandvoort benevens een vertakking naar
Spaarndam, Velsen en IJmuiden. Wordt in handen van B. en W. gesteld
tot preadvies.
14-5-1897
Een tramconducteur heeft bij de politie aangifte gedaan, dat door
drie jongens uit een aan de Bilderdijkstraat staande tramwagen een
pakje overstapkaartjes was ontvreemd. Twee knapen, een van tien en
een van zeven jaar, zijn voor dit feit opgepakt.
20-5-1897
Bij de Haarlemse Gemeenteraad is van de heren Frans Anderheggen Jr.
en M. J. Neumeier Jr., te Amsterdam, de concessieaanvraag ingekomen
voor de aanleg van een elektrische tramweg van Amsterdam over
Haarlem naar Zandvoort, met vertakking naar Spaarndam, Velsen en
IJmuiden.
29-5-1897
A. O. M.
In zake het verzoek der koetsiers van de A. O. M. om te mogen delen
in het verval, is door de directie der A. O. M. bepaald dat van 1
Juni a. s. af, de fooien, welke het bedienend personeel der
tramwagens ontvangen, tenzij door de gever uitdrukkelijk een andere
wijze van verdeling wordt voorgeschreven, verdeeld zullen worden als
volgt: 75% voor de conducteur, 25 % voor de koetsier.
't Blijft verboden op enigerlei wijze het krijgen van fooien uit te
lokken.
29-6-1897
Morgen, 29 Juni, 's nam. om twee uur, zal op het terrein van de
Imperial, aan de Linnaeusstraat, de aangekondigde proefrit met een
gastramwagen, van het Anglo-Dutch Gas-traction Syndicate plaats
hebben.
1-7-1897
GASTRAMS.
Op het terrein van de Imperial gasfabriek, aan de Linaeusstraat,
werd gistermiddag een proef genomen met een gastramwagen, zoals die
in ons land zuilen worden geëxploiteerd door de Anglo-Dutch
Gas-traction Syndicate. Er was op het terrein der fabriek een
gedeelte spoorweg van ongeveer 300 M. lengte voor deze proefrit
gereserveerd. In tegenwoordigheid van enige vertegenwoordigers van
de pers en van enige deskundigen, o. a. de directeur van de tramweg
Breda-Ginneken, werden de proeven genomen, die uitstekend slaagden.
Er werden enige ritten gedaan met dit nieuwe tramrijtuig, de werking
van de onder de banken aangebrachte machine werd getoond en de
cylinder met samengeperst gas werd gevuld in het op het terrein der
gasfabriek gebouwd vulstation. De behandeling bleek zeer eenvoudig
te wezen, de vulling duurt slechts enkele minuten en de daarvoor
benodigde machines, een gasmotor met perspomp, bleken in een
beperkte ruimte te kunnen worden opgesteld.
Van de reeds bestaande gastram te Maastricht, de enige in ons land,
onderscheidde deze zich hierdoor, dat in de wagen niet zulk een
hinderlijke lucht heerst en dat de wagen stilstaande minder hevig
heen en weer schudt. Toch blijft dit altijd min of meer een bezwaar,
dat indien de wagen stopt — wat zeer vlug geschieden kan — de
machine blijft doorwerken en men dus altijd enige schudding blijft
gevoelen.
De snelheid met deze wagen bereikt, bedraagt ongeveer 15 km per uur.
Ons werd verzekerd dat deze wagens een helling van één op achttien
kunnen bestijgen en een bocht kunnen maken met een straal van acht
meter.
De wagen ziet er netjes en geriefelijk uit en biedt plaats voor
ongeveer veertig personen.
Eerstdaags zullen in tegenwoordigheid van enige gemeenteautoriteiten
— ook van elders — opnieuw proefritten worden gedaan.
Later, op nader te bepalen datum, zullen proeven genomen worden om
bestaande tramwagens te plaatsen op een onderstel, voorzien van de
machinerieën om ze voort te bewegen.
ONWEER
Op de Westermarkt werden van een der bomen nabij de kerk een paar
dikke takken afgeknapt. Ook op het Frederiksplein en op de
Weteringschans rukte de wind grote takken van de bomen. Op
laatstgenoemde plaats ondervond het tramverkeer, tengevolge van een
grote tak, dIe over de rails viel, enige vertraging.
2-7-1897
25-JARIG BESTAAN VAN DE AMSTERDAMSCHE OMNIBUS-MAATSCHAPPIJ.
Een lichaam, welks gewichtig aandeel in de verlevendiging van het
verkeer in onze stad, gedurende het laatste vijf en twintig jarig
tijdvak, door ieder erkend en gewaardeerd zal worden ; een grote
onderneming, die, ging 't haarzelf goed, tevens van onberekenbaar
nut is geweest voor de gezonde en snelle ontwikkeling van
uitgebreide stadsgedeelten; een maatschappij die, al bloeiend, bloei
en immer welvarender welvaart schiep op velerlei gebied — de bij de
burgerij in zoo hoog aanzien staande Amsterdamsche
Omnibus-Maatschappij bestaat heden 25 jaren. In de laatste jaren is
de wordingsgeschiedenis dezer maatschappij, haar groei zonder weerga
en niet het minst de voortreffelijke wijze waarop zij geëxploiteerd
wordt zoo vaak in herinnering gebracht, dat 't niet nodig schijnt,
daarvan heden veel op te halen. 't Zou bovendien niet in
overeenstemming zijn met de weinig geruchtmakende wijze, waarop de
maatschappij zelve gemeend heeft dit haar zilveren feest te moeten
gedenken, dat zij bij voorkeur heeft willen maken tot een feest voor
haar personeel, gelijk aanstonds blijken zal en gelijk de passagiers
den gehele dag door hebben kunnen vernemen uit de mond van een groot
deel der feestelingen zelf, het aangenaam verraste wagenpersoneel.
Een korte herinnering volsta dus.
De Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij werd opgericht door de heeren
Dr. G. F. Westerman, F. J. W. H. Schmitz, W. Ramann, A. Caramelli en
K.H. Schadd. Zij opende op 1 Juli 1872 een omnibusdienst op de lijn
Dam—Plantage. Haar personeel bestond toen uit 8 man, 3 wagens en 24
paarden. Thans is het personeel gestegen tot ongeveer 1000 personen,
het getal tramwagens is 243 en het aantal paarden 810. De
omnibuslijnen groeiden successievelijk aan tot een veertiental,
totdat 3 Juni 1875 de eerste tramlijn geopend werd. 't Was de lijn.
Leidscheplein — Plantage. De spoorlengte van die eerste lijn was
2768 M. Thans bezit de maatschappij een spoornet met een
gezamenlijke lengte van 54.263,08 M. Als slot van dit beknopt
historisch overzicht laten wij hier nog volgen de tramlijnen, welke
allengs de eerste volgden en de data van ingebruikneming :
lijn Dam—Vondelstraat 9 Januari 1877,
Leidscheplein—Amstelveenscheweg 8 Aug. '77,
Dam—Sarphatistraat 10 Dec. '77,
Dam— P. H. Kade 1 Aug. '79,
Dam—Haarlemmerplein 24 Sept. '79,
Dam—Centraalstation 2 Okt. '79,
Dam—Willemspark 20 Dec. '81,
Dam.-Amsteldijk 2 Febr. '83,
Dam—Linnaeusstraat 14 Juli '83,
Leidscheplein—Haarlemmerplein 16 Oct. '83,
Dam—Staatsspoor 1 Jan. '84,
Kadijksplein— Czaar Peterstraat 19 Dec. '84,
Centraalstation— Weesperzijde 30 Dec. '94,
Dam—Bilderdijkstraat 10 Nov. '96.
Van de vijf oprichters zijn alleen de heeren Ramann en Schadd nog in
leven. Zij vormen thans de directie met de zoons van de heren
Westerman en Schmitz, zijnde de heeren H. T. Westerman en Joan H.
Schmitz.
Eén mannelijk en éen vrouwelijk geëmployeerde zijn van de oprichting
af nog in dienst van de maatschappij. Het is de boekhouder, de Heer
J. F. A. Bondix en vrouw Wijnstroot, een der schoonmaaksters.
Zoals wij reeds zeiden, wenste de directie zonder enige ophef en in
eigen kring het feest te herdenken. Zij heeft dit gedaan op een
wijze die algemene instemming heeft gevonden. Het personeel was
uitgenodigd gisteravond na afloop van den dienst zich te begeven elk
naar zijn chef. Door de chefs werd namens de directie aan ieder van
de 900 personen — daaronder waren zelfs de reeds gepensionneerden
begrepen — een envelop ter hand gesteld, die eerst tehuis mocht
geopend worden. Die envelop bevatte een schrijven van de directie,
waarin zij verklaarde, dat haar in de eerste plaats paste een woord
van waardering aan het personeel, „dat door toewijding en
plichtsvervulling veel bijdroeg tot de voortreffelijke verhouding,
welke schier zonder uitzondering tusschen het publiek en de
Maatschappij bestond, en die (zij) als een hoofdreden beschouwde van
het succes,'t welk haar ten deel viel."
Verder werd in het schrijven erop gewezen dat de aard van het
bedrijf niet toelaat om op de gebruikelijke wijze — door allen
tezamen te komen — feest te vieren, daar de eisen van de dienst
zelfs op een feestdag niet mogen uit het oog verloren worden. Het
bestuur hoopte daarom dat ieder de feestdag zou willen herdenken in
zijn eigen woning, zoveel mogelijk te midden van zijn eigen gezin,
en bood daartoe een feestgave aan in geld, welke hoofdzakelijk
gegrond was op het aantal dienstjaren. De berekening was aldus
gemaakt: ieder ontving een gulden per jaar dienst, met als minimum
zijn weekloon, het aantal dienstjaren telkens tot een veelvoud van
vijf afgerond. Drie en twintig dienstjaren golden dus als vijf en
twintig en zulk een beambte ontving f 25 aan geld. Hij ontving
echter bovendien een som tweemaal zo groot op een spaarboekje, in
het geheel dus ƒ 75.
Een man met een weekloon van ƒ13 en b.v. 8 dienstjaren ontving ƒ 13
in geld en tweemaal zooveel op zijn spaarboekje, dus in het geheel ƒ
39.
Dat het personeel met deze vorstelijke wijze van gratificeren in
zijn schik was behoeft zeker geen betoog en dat het hart van moeder
de vrouw vandaag mede dankbaar jegens de heren van de directie
gestemd is mag insgelijks worden aangenomen. Het wagenpersoneel reed
als uiting van de feestelijke stemming met kleine boeketten in het
knoopsgat.
De Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij heeft gedurende het 2e
kwartaal van 1897 vervoerd : 5,515,349 passagiers, tegen 5,343,783
in iietzelfde tijdvak van 1896, Totaal sinds 1 Januari 10,100,839
passagiers, teger 9,828,772 in het vorige jaar.
Op de terreinen van de gasfabriek aan de Linnaeusstraat waren
gisteren vele deskundigen tegenwoordig, om de proefritten met de
gastram bij te wonen, o. a. de heren Schadd, directeur der
Amsterdamsche Omnibusmaatschappij, S. Graadt van Roggen, wethouder
te Nijmegen; Lanting, directeur der Stichtsche Trammaatschappij ;
Bauduin, directeur der Maastrichtse tram, en de directeur van de
Haarlemse Gasfabriek. De aanwezigen betuigden hun tevredenheid met
de werking der gasmotortram. Naar men ons meedeelt zal men weldra op
de lijn der Stichtsche tram een gastram voor het publiek in werking
stellen.
GEMEENTERAAD, Zitting van Donderdag 1 Juli 's nam. 2 uur.
Voorzitter de burgemeester Mr. S. A. Vening Meinesz. Tegenwoordig
bij den aanvang der zitting 29 leden. Na heropening van de
gistermiddag geschorste zitting, deelde de Voorzitter mede dat nog
waren ingekomen:
Adres van P. van Exter c. s. eigenaren van percelen gelegen aan de
Ceintuurbaan bij de Ferdinand Bolstraat, waarbij zij de aandacht
vestigen op de slechte toevoer van duinwater in hun percelen en op
de wenselijkheid van tramaanleg door deze volkrijke buurt en
aandringen op de aanleg van de brug over de Ruijsdaelkade
(Wetering). In handen van B. en W. gesteld tot preadvies.
7-7-1897
GASTRAM.
De Heer W. Meischke Smith, directeur van de Anglo-Dutch Gas-Traction
Syndicate, verzoekt ons mee te delen dat voor belanghebbenden en
deskundigen gelegenheid bestaat, tot nader order, des voormiddags
proefritten met de gastram te maken wanneer hem zulks schriftelijk
is medegedeeld. Voor het publiek met hun dames zal de tram deze week
dagelijks rijden van 2 tot 4 uur 's namiddags. Zodra men daartoe de
nodige maatregelen getroffen heeft, bestaat het plan ook proefritten
met een aanhangwagen te doen plaats hebben.
8-7-1897
De vereniging van conducteurs en koetsiers bij de A. O. M. „Ons
Belang" was voornemens aan de Directie van de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij een serenade te brengen, om uiting te geven aan
de dankbaarheid van het Trampersoneel voor de feestgave, ontvangen
bij de gelegenheid van het 25-jarig bestaan der Maatschappij.
Op verzoek van de Directie werd echter aan dit voornemen geen gevolg
gegeven.
Daarop is gistermorgen een deputatie van de oudste beambten der
verschillende afdelingen hare opwachting gaan maken bij de
directeur, de Heer Schadd, en heeft een van hun, als woordvoerder
van het gehele personeel, aan de Directie nogmaals dank betuigd voor
haar milde gift.
16-7-1897
GASTRAM.
Hedenochtend werden proefritten gehouden met de gastram alhier voor
de Burgemeester van Klundert en de Brabantse tramwegingenieur, de
Heer De Burlett, die voor dit doel Amsterdam bezochten. De
verschillende proeven slaagden uitnemend, en beide heren waren
hoogst voldaan.
9-8-1897
DE GASTRAM.
Gisterenmiddag werden proefnemingen gedaan met een aangehaakte
wagen, welke voor dit doel bereidwillig door de Directie van de
Gooische Stoomtram was afgestaan. De aangehangen wagen, waarmede
gereden werd, was een grote gesloten wagen, ongeladen 5400 K.G.
Meegevoerd werden 45 passagiers gedeeltelijk in de aangehangen
wagen, gedeeltelijk op de gastram. Het aanzetten ging geleidelijk
zonder de geringste schok, terwijl de volle snelheid van 15 K.M.
bereikt werd en de gang zeer regelmatig was.
De . directeur van de Anglo-Dutch Gas-Traction Syndicate, de Heer W.
Meischke Smith, deelt ons mede, dat hij het voornemen heeft
binnenkort officiële proefnemingen met aangehangen wagens te doen,
in tegenwoordigheid van de pers en deskundigen.
12-8-1897
GASTRAM.
Gisterenvoormiddag werden de proefritten met de gastram alhier
bijgewoond door de leden van de Haagse tramwegcommissie, vergezeld
van de directeur der Gemeentewerken, de secretaris der commissie en
de ingenieur L. Dufour, van Utrecht.
24-8-1897
Een heer deed aangifte, dat hem, vermoedelijk in een tram
Dam—Amsteldijk, een portemonnaie is ontrold.
8-9-1897
GASTRAM.
Zaterdagmiddag tekende de duizendste bezoeker, die gekomen was om de
proefritten met de Gastram mede te maken, zijn naam in het boek. Het
was de Heer J. E. v. d. Meer, lid van de raad van Tietjerksteradeel,
en ter herinnering werden hem door de directeur W. Meischke Smith
foto’s van de Gastram, van een toepasselijk opschrift voorzien,
aangeboden. Van de duizend bezoekers waren er 102 uit de provincie
opzettelijk naar Amsterdam gereisd om de proefritten mede te maken;
voornamelijk waren dit directeuren en commissarissen van
verschillende tramwegmaatschappijen, gemeenteraadsleden en andere
autoriteiten.
8-10-1897
Algemeen Verslag der Afdelingen van de Gemeenteraad over de
Begroting voor 1898.
Bij de algemene beschouwingen wordt gevraagd naar de oorzaak van het
uitblijven van mededelingen inzake de tramkwestie.
12-10-1897
Gisteren, de tweeden dag van de grote internationale
wielerwedstrijden op de baan in het Willemspark, was de
belangstelling van het publiek bijzonder groot. Tegen half twee was
't een geros en gerij in den Parkweg van rijtuigen, die bezoekers
naar de baan brachten; de trams zaten propvol, en het aantal
wandelaars en wielrijders, dat zich in de richting Willemspark
bewoog, was legio, tegen de aanvang van de wedstrijd was 't dan ook
vol op alle rangen.
14-10-1897
TRAM NAAR HET SARPHATIKWARTIER.
Door de Vereniging ter bevordering van buurtbelangen Sarphati is tot
de Gemeenteraad een adres gericht, waarin herinnerd wordt aan de
door haar ingediende adressen, van Juni, Oktober, November '95 ;
Januari, September, December '96 en in Maart '97, ter verkrijging
van een directe tramverbinding van het Sarphatikwartier met het hart
der stad, aan welke adressen tot op heden geen gevolg is gegeven. De
Vereniging wijst thans opnieuw op de grote en dringende
noodzakelijkheid van deze verbinding, getuigen de p. m. drie duizend
handtekeningen voorkomende op een ingediend adres in Januari 1896.
Zij verzoekt bij de aanstaande raadszitting het tram plan te
bespreken en te besluiten tot de onmiddellijke aanleg daarvan, ten
volle overtuigd zijnde dat hare belangen en die der gehele buurt
volstrekt niet in strijd zijn met de Gemeentebelangen. Ten slotte
verzoekt de Vereniging de raad haar te willen berichten of zij met
vertrouwen kan verwachten dat een voorstel als bovenbedoeld ten
spoedigste zal worden behandeld.
15-10-1897
TRAMKWESTIE.
Naar aanleiding van het adres der Vereniging Sarphati deelde de
Burgemeester mede dat spoedig een voordracht omtrent de tram kan
worden verwacht.
28-10-1897
Op de Haarlemmerdijk werd gisteravond een beschonken man door de
tram aangereden, niettegenstaande de koetsier door bellen en haastig
remmen al het mogelijke deed om een ongeluk te voorkomen. Met een
verwonde arm werd de man, onder geleide van een politieagent, naar
het Binnengasthuis gebracht.
2-11-1897
In de vergadering van de Ned. Ver. Van Lokaalspoor- en Tramwegen
sprak de heer Meischke Smith over gastrams, van welk middel van
vervoer wij reeds vroeger naar aanleiding van daarmede hier ter
stede gehouden proefritten, een beschrijving gaven.
Des middags brachten de vergaderden een bezoek aan het terrein van
de gasfabriek aan de Linnaeusstraat, waar proefritten met de gastram
van de Anglo-Dutch Gas-Traction Syndicate werden genomen en
belangrijke technische bijzonderheden werden besproken en
gedemonstreerd.
12-11-1897
GEMEENTERAAD.
Zittingvervolg van woensdag 10 Nov., 's nam. 1 uur.
Nog is behandeld : Verzoek van Frans Anderheggen Jr. en L. J.
Neumeijer Jr., om spoedig een gunstige beslissing te nemen op hun op
14 april jl. ingezonden aanvrage om concessie voor de aanleg en de
exploitatie van een elektrische tramlijn, deel uitmakende van de
door hen ontworpen lijn Amsterdam—Haarlem—Zandvoort. Te behandelen
bij de te verwachten tramvoordracht.
17-11-1897
Uit een tramwagen, staande in de Sarphatistraat, zijn 10 boekjes
tramkaartjes, elk van 100 stuks, ontvreemd. Een conducteur heeft
gistermorgen 6 dezer boekjes teruggevonden in een kuil in de
Reinwardtstraat.
19-11-1897
SPOORWEG VAN AMSTERDAM NAAR HAARLEM.
Door de Minister van Waterstaat, is aan de Heer T. Sanders, civiel
en bouwkundig ingenieur, te Amsterdam, concessie verleend voor de
aanleg van een elektrische spoorweg, die het zuidelijk deel van
Amsterdam zal verbinden met het zuidelijk deel van Haarlem. De
concessie bevat tevens de voorwaarden, waaronder de concessionaris
verplicht is, aansluitende stoom- of elektrische tramlijnen in de
Haarlemmermeer, enz., aan te leggen.
De voorbereidende werkzaamheden voor de hoofdlijn zijn bereids met
kracht aangevangen. Een combinatie van Nederlandse en Duitse
financiers, waartoe te dezer stede behoren de heren H. Oijens &
Zonen en Labouchère, Oijens & Co. en te Berlijn de Berliner
Handels-Gesellschaft, heeft de heer Sanders de benodigde gelden voor
de bouw en de uitrusting toegezegd, terwijl de Allgemeine
Electricitäts-Gesellschaft, te Berlijn, de installatie op zich zal
nemen.
9-12-1897
SPOORWEG AMSTERDAM—HAARLEM.
Omtrent de tussen Amsterdam en Haarlem aan te leggen elektrische
lokaalspoorweg meldt de concessionaris, de Heer T. Sanders, in het
Maandblad der Nederlandsche Vereeniging voor Spoorwegambtenaren, dat
ook uit een technisch oogpunt deze spoorweg belangwekkend is te
noemen, en wel om de vier belangrijke, hoge draaibruggen, die op
zulk een korten afstand daarin zuilen voorkomen.
De elektriciteit zal worden toegevoerd volgens het bovengrondse of
trolleystelsel, en daar de concessie er in voorziet, dat de
verkeersbelangen later ook snelheden groter dan 40 km per uur kunnen
nodig maken, zal bij de aanleg ook daarmee rekening gehouden worden.
Het centrale krachtstation tot voortbrenging van de elektriciteit is
te Sloten, ongeveer op de helft van de lijn, ontworpen. Met de
Allgemeine Electricitäts-Gesellschaft te Berlijn zal voor de
elektrische installatie een contract gesloten worden. De aanleg zal
door een nieuw te vormen maatschappij in eigen beheer geschieden.
Deze spoorweg zal hier te lande de eerste toepassing zijn van
elektriciteit als trekkracht op enigszins grote schaal; hij zal ook
de eerste elektrische spoorweg in Europa zijn op vrije baan om
belangrijke snelheden aangelegd, daar de toepassingen in ons
werelddeel tot heden beperkt bleven tot tramwegen met beperkte
snelheid.
30-12-1897
Elektrische tractie
“Welk systeem van elektrische tractie is voor onze steden het
doelmatigst te achten?" — die vraag, van groot belang, nu weldra
vele gemeentebesturen geroepen zullen worden te beslissen over
concessieaanvragen voor elektrische trams, wordt door de Heer A. Th.
Baert, civiel en elektrotechnisch ingenieur, behandeld in een
populair geschreven brochure, welke door Scheltema & Holkema's
Boekhandel is uitgegeven.
De schrijver bespreekt in het kort de voor- en nadelen der
verschillende stelsels van tractie: het accumulatorenstelsel (bij
den elektrische tram te 's-Gravenhage gebruikt), waarbij de
beweegkracht, de elektrische stroom, in het rijtuig zelf wordt
ontwikkeld, en vijf andere, waarbij de stroom van buiten af, langs
een geleiding, wordt aangevoerd, namelijk: het trolleysysteem, het
systeem Diatto, het systeem Claret-Vuilleumier, het systeem
Westinghouse en het systeem met ondergronds kanaal. De slotsom,
waartoe hij komt, is, dat de laatstgenoemde drie stelsels bij ons
niet toegepast kunnen worden, en wel wegens onveiligheid voor het
publiek, onpraktische stroomtoevoer en hoge kosten en moeilijkheden,
en dat van de drie overblijvende het nieuwste, het systeem Diatto,
de meeste aanbeveling verdient.
Het accumulatorenstelsel toch is, ondanks zijn grote voordelen, door
de hoge aanlegkosten en kostbare exploitatie minder gewenst. Bij het
trolleysysteem, dat veel minder kost, is het grote bezwaar, dat de
elektrische stroom langs bovengrondse geleidedraden de wagen wordt
toegevoerd. Bij het systeem Diatto, dat eerder goedkoper dan duurder
is, wordt, de elektrische stroom door de wagen met een ijzeren staaf
als het ware geput uit zoogenaamde „contactpotten", die in het
midden van de weg, onder de grond, zijn geplaatst en welker ijzeren
deksels onmiddellijk na de aanraking van de staaf hunne
aantrekkingskracht weder verliezen. Dat systeem — in 1894 voor het
eerst door de uitvinder beproefd op de tentoonstelling te Turijn —
waarvoor o. a. in de drie Franse steden Saint Nazaire, Tours en
Lorient concessie werd verkregen, is, volgens het oordeel van de
schrijver, het enige, dat voldoet aan de eisen, welke tegenwoordig
gesteld moeten worden aan een tramweg in de bebouwde kom van een
gemeente, namelijk : veiligheid voor het publiek en zekerheid van
een regelmatig verkeer.
Verantwoording en disclaimer:
Cees Pot heeft voor de totstandkoming van
deze tijdlijn de database van de website "Historische
kranten in beeld" geraadpleegd. Deze website is een initiatief van
de Koninklijke Bibliotheek. Deze instantie heeft ons toestemming verleend voor
publicatie op deze wijze.
*
Soms komen er in de artikelen fouten en onjuistheden voor. Om
wille van de authenticiteit is besloten deze ongewijzigd te laten.
laat een berichtje achter
 |