MEDIATIJDLIJN AMSTERDAMSE TRAM 1898
door Cees Pot
e-mail:
ceespot@amsterdamsetrams.nl
1898
7-1-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van woensdag 5 januari
Alsnu verkrijgt de heer Kouveld het woord tot het vragen om
inlichtingen omtrent de stand van het Tramvraagstuk. Spr. herinnert
dat 21 dec. 1895 de concessieaanvraag van de heer Sanders inkwam,
Door de toenmalige Wethouder van P. W. werd erkend dat een spoedige
oplossing van het tramvraagstuk zeer gewenst geacht werd; hij deelde
mede dat door de afd. P.W. met de heer Sanders persoonlijk een
onderzoek was ingesteld naar de geprojecteerde ligging van de
aangevraagde lijnen. Sedert zijn twee jaren verlopen en nog is geen
tramvoorstel ingediend, hoe herhaaldelijk dit ook werd toegezegd.
Spr. vroeg wanneer nu eindelijk zo’n voordracht kon worden tegemoet
gezien en merkte op dat zoveel andere zaken op de afdoening van het
tramvraagstuk wachten. De aanleg van straten, bruggen, alles wacht
op de toegezegde voordracht, en wij, zegt spr., blijven maar steeds
wachten op deze. De Wethouder van P. W., de heer Blooker, zegt dat
B. en W. en ook spr. persoonlijk evenzeer doordrongen zijn van het
gewicht van deze zaak als sprekers ambtsvoorganger. Echter door een
te spoedige behandeling mag de degelijkheid van een zaak niet in
gevaar gebracht worden en B. en W. wensen de Raad in de gelegenheid
te stellen het Tramvraagstuk in zijn gehele omvang te kunnen
oplossen en deze zaak niet bij stukjes en beetjes in de raad te
brengen. Ingevolge de opdracht van 7 april hebben B. en W. zowel met
de heer Sanders als met de A. O. M. onderhandeld, en deze
onderhandelingen zijn er zoveel geweest, dat ook daaronder de spoed
wel een weinig geleden heeft. Men moet toch niet voorbijzien, dat
hier grote geldelijke uitgaven in het spel zijn, waaromtrent
zekerheid moest worden verkregen. Spr. kan echter mededelen dat de
zaak thans zover is gevorderd en dat de onderhandelingen een
zodanige vorm hebben verkregen, dat binnen enkele dagen de stukken
naar de drukkerij kunnen verzonden worden, en daarna zal de zaak in
de Commissies voor de Publieke Werken en de Financiën in behandeling
kunnen komen.
De Heer Gerritsen vreesde dat 't op die wijze nog zeer lang duren
kan voordat deze stukken bij de raad komen. Spr. drong op de meest
mogelijke spoed aan. Alles is in de laatste twee jaren aan deze
voordracht opgehangen, tot een klacht van een conducteur over
verkeerde toepassing van art. 21 van het Pensioenreglement van de A.
O. M. toe. Vele gemeenteterreinen bleven door gemis aan
tramverbinding braak liggen en ook de zo nodige verbinding met de
handelsinrichtingen bleef uit. Spr. wees er op, dat door uitstel
veel geprejudicieerd kon worden. De A. O. M. heeft verleden jaar een
enorm hoog dividend uitgekeerd en zal dit het volgende jaar wel weer
doen. Welnu, dit dividend kan wel zo hoog worden opgevoerd, dat
naasting onmogelijk zal worden.
De Heer Fabius merkte op, dat de raad op 7 april B. en W. niet een
opdracht heeft gegeven om met de A. O. M. en de heer Sanders te
onderhandelen. Men wilde onderhandeling in het algemeen.
De Heer Blooker achtte het niet in het belang van de zaak om thans
diep in het gesprokene door de heer Gerritsen in te gaan. Hij wees
er echter op dat de premie bij naasting uit te keren, minder wordt
hoe langer men de naastingstermijn verschuift.
De Heer Gerritsen interrumpeerde: „Dan kunnen wij wel wachten tot
1910. Dan behoeven wij niets te betalen!"
De Heer Blooker wees op de gaskwestie om aan te geven dat een
behandeling vooraf in de beide commissies de zaak niet behoeft te
vertragen.
De Heer Gerritsen vroeg of B. en W. dan willen zorgen dat de raad
wat langer tijd van voorbereiding zal worden gegeven dan bij de
Gaszaak geschied is.
Nadat de voorzitter nog heeft verklaard, dat B. en W., evenals de
Heer Gerritsen, doordrongen zijn van het gewicht der zaak, werden de
discussies gesloten.
20-1-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 19 Januari. Ingekomen is een
Adres van J. Holster, houdende verzoek aan hem de leiding op te
dragen van een door de gemeente aan te leggen stoomtram
Amsterdam—IJmuiden. Beloten werd dit te behandelen bij de Tramzaak.
28-1-1898
TRAMVERBINDING MET BUURT YY.
Door de Heer P. van Exter en ruim twintig andere eigenaars van
percelen aan de Ceintuurbaan is tot de Gemeenteraad een adres
gericht, waarin zij te kennen geven:
1. dat zij met leedwezen hebben gezien, dat in de raadszitting van 5
januari jl. wederom geen andere toezegging van het Dagelijks Bestuur
is ontvangen omtrent de voorstellen tot uitbreiding van het tramnet,
dan dat deze spoedig kunnen worden tegemoet gezien;
2. dat het hun gebleken is, dat de opvatting omtrent de betekenis
van het woord „spoedig" nog al uiteenloopt;
3. dat Buurt YY steeds verstoken is gebleven van die voordelen,
waarvan andere wijken genieten, met name van een goede
tramverbinding met het centrum der stad;
4. dat de verhuring van de percelen daardoor zeer wordt benadeeld;
5. dat zij, ofschoon erkennende de grote moeilijkheden om definitief
de uitbreiding van het gehele tramnet binnen Amsterdam vast te
stellen, toch de raad dringend verzoeken om, in afwachting van die
definitieve vaststelling van het gehele tramplan, nu al vast ten
spoedigste te willen voldoen aan de grote behoefte, die hun
stadswijk heeft aan een goede tramverbinding met het centrum der
stad.
3-2-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 2 Februari
Tramkwestie.
Adres van het Bestuur der Vereniging Algemeen Belang Buurt YY,
waarin, naar aanleiding van de interpellatie van het raadslid Ch. R.
Kouveld, de verwachting wordt uitgesproken, dat de zaak der
tramplannen spoedig aan de orde zal komen. Wordt gelegd bij de
andere stukken.
De Voorzitter deelt mede, dat de Tramvoordracht bij de verschillende
commissies in onderzoek is. Verzoek van P. van Exter c.s., eigenaren
van percelen of bouwterreinen in Buurt YY, om, in afwachting van de
definitieve vaststelling van het gehele tramplan, nu reeds ten
spoedigste een tramverbinding tot stand te brengen tussen hun buurt
en het centrum der stad. Als boven.
21-2-1898
TRAMKWESTIE,
De heren A. W. De Flines en J. F. von Glahn hebben weer een adres
aan de Raad gericht, waarin zij nogmaals wijzen op het dringende
belang van een directe tramverbinding van buurt YY en de
Museumterreinen naar het hart der stad. Zij doen dit thans, omdat de
tramkwestie weldra in behandeling zal komen. Nu de Utrechtsche-, de
Vijzel- en de Leidschestraat door het tegenwoordige tramnet reeds
geheel zijn ingenomen, wijzen zij op de Spiegelstraten, als de
kortste en meest directe verbinding, en in verband hiermede
herinneren zij aan het grote plan, vroeger door hen ingediend, het
Boulevardplan, ook al zal door de nieuwe Beurs zulk een boulevard op
het Damrak nu niet meer mogelijk zijn.
In verband hiermede leggen zij wederom bij dit adres de brochure
over, getiteld „De Amsterdamsche Boulevards”, ingediend bij hun
voorstel van juli 1892. De nieuwe tramlijn, welke zij zich
voorstellen zou moeten lopen van het Sarphatipark, lang de
Ruijsdaelkade over de Museumterreinen, door de Spiegelstraten, over
een nieuwe brug in de bocht van de Heerengracht en vandaar door de
nieuwe straat die van het Singel in de Geelvincksteeg zou uitkomen.
Die tramlijn zou dan langs het Singel over het Sophiaplein en het
Rokin (boulevard), de Dam moeten bereiken.
10-3-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 9 Maart. Ingekomen is een
Verzoek van D. Slummer c. s., bewoners en eigenaars van percelen in
buurt YY, om deze wijk zo spoedig mogelijk door een tram in
verbinding te stellen met het hart der stad. Wordt gevoegd bij de
andere desbetreffende stukken.
11-3-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 9 Maart (vervolg). Ingekomen is een
Verzoek van de Vereniging Sarphati, om een tramlijn aan te leggen
van de Amsteldijk, langs Ceintuurbaan, Sarphatipark en Ferdinand
Bolstraat, ter verbinding met het hart der stad, en een derde
stoompont in de vaart te brengen ter hoogte van de Jan Steenstraat
of Jan van der Heijdenstraat. Wordt gevoegd bij de andere stukken
ter zake.
14-3-1898
Het Rokin schijnt voor trampaarden bijzondere aantrekkelijkheid te
hebben. Weinige dagen geleden holde een span van de Linnaeus-tram
van de Dam het Rokin op, en gisteren deed een ander trampaard
hetzelfde. Bij het badhuis viel het dier en kreeg daarbij zulke
ernstige verwondingen aan de benen, dat het naar de stal vervoerd
moest worden.
25-3-1898
In de Vondelstraat is een niet aangespannen trampaard op hol gegaan,
doordat het schrikte door het uitglijden van de bestuurder. Het
dier, meer verschrikt dan wild, en daardoor niet in de blinde
voorthollende, liep regelrecht naar de stal in de Vondelkade.
26-3-1898
In de lentenacht van 24 op 25 maart is een storm opgestoken, die een
ijskoude wind deed gaan over de daken der hoofdstad, en aansloeg
tegen de telefoondraden en alles wat hoog in de lucht is. Toen
volgden daarop zware sneeuwbuien, die aanbonkten en vastvroren aan
alles wat de scherpe wind eerst koud gemaakt had: aan de daken de
schoorstenen en de telefoondraden. Daarop is plotseling regen
gekomen en in modderachtige straten viel de vieze boel tegen de
grond aan. Zo is 't gekomen dat de Amsterdammers hedenmorgen hun
stad op haar vuilst konden zien. in een gore moeras van sneeuwbrij
veranderd, waar doorheen geklotst moest worden met waterlaarzen en
overschoenen aan. 't Was ook de oorzaak dat de trams in plaats van
door één, door twee trekdieren moesten voortgesleept worden.
7-7-1898
De tramvoordracht.
Gisteravond is de voordracht van B. en W. omtrent de tramkwestie
verschenen. De strekking er van is om aan de Amsterd. Omnibus
Maatschappij een nieuwe concessie te verlenen en dus niet in te gaan
op de voorstellen van de heer Sanders. Volgens de nieuwe concessie
zal de A. O. M. zich belasten:
A. met het onderhoud en de exploitatie voor hare rekening van de
thans bestaande lijnen;
B. de aanleg, het onderhoud en de exploitatie voor haar rekening van
de lijnen Ferdinand Bolstraat—Sarphatipark als verlengde van de lijn
Dam—Weteringschans (Amsteldijk); en een Ceintuurlijn van de
Haarlemmerweg, langs de Van Limburg Stirumstraat, de Frederik
Hendrikstraat, Bilderdijkstraat, Constantijn Huijgensstraat,
Overtoom, Hobbemastraat, Ferdinand Bolstraat, Ceintuurbaan,
Amstelbrug, 1ste Parkstraat, Dapperstraat, Mauritskade;
C. de aanleg, het onderhoud en de exploitatie, voor haar rekening,
van zodanige andere lijnen, als tijdens de duur der concessie door
de Gemeente aan de Maatschappij zullen worden aangewezen.
De exploitatie van de onder B en C bedoelde lijnen vangt aan binnen
zes maanden, nadat de van Gemeentewege te maken baan, met inbegrip
der kunstwerken, zover zal gereed zijn, dat door de Maatschappij
tramsporen gelegd en bijbehorende werken gemaakt kunnen worden en
nadat de, zo nodig, door derden te verlenen vergunningen verkregen
zijn. Deze termijn kan door B. en W. worden verlengd. Bij verschil
over de noodzakelijkheid en de duur van verlenging met het oog op de
tijd voor het maken van de nodige werken, beslissen scheidslieden.
Indien de in B bedoelde ceintuurlijn tot de Amsteldijk gereed is,
zal de Maatschappij, indien B. en W. dit verlangen, dit gedeelte
binnen zes maanden in exploitatie brengen, in afwachting van het
gereedkomen der Amstelbrug.
BEWEEGKRACHT. De exploitatie der tramwegen geschiedt met materieel,
door of namens B. en W. vóór de indienststelling goed te keuren, en
met paarden, voor zover niet door de Gemeenteraad voor één, meer of
alle lijnen een andere beweegkracht is goedgekeurd of
voorgeschreven. De Maatschappij exploiteert bij wijze van proef de
lijnen Dam—Raadhuisstraat—Bilderdijkstraat—Ceintuurbaan-Sarphatipark-Amsteldijk
en de Ceintuurlijn van de Haarlemmerweg tot aan de Amsteldijk met
elektrische beweegkracht, bovengrondse geleiding. De Maatschappij
verplicht zich, om wanneer de Gemeenteraad hiertoe besluit, andere
beweegkracht dan de laatst goedgekeurde of voorgesohrevene of een
andere toepassing daarvan aan te wenden, tenzij de technische eisen
van goede tramwegexploitatie tegen bedoelde wijziging zich
verzetten. (Dit laatste ter beslissing van scheidslieden).
TARIEVEN. Het tarief, waarnaar personen en goederen worden vervoerd,
wordt, na goedkeuring van B. en W., door het bestuur der
Maatschappij jaarlijks vastgesteld, en in elk rijtuig op een
algemeen zichtbare plaats bekend gemaakt. De vaststelling en
goedkeuring geschieden naar de volgende grondslagen:
a. voor het vervoer per persoon en per rit langs elke lijn, met
inbegrip van het verlengde daarvan, worden door de Maatschappij
abonnementskaartjes verkrijgbaar gesteld voor ten hoogste 7½ cents
per stuk, en mag zij in geld ten hoogste 10 cents vorderen, tenzij
de lijn alleen of met het verlengde daarvan een grotere lengte heeft
dan 5 K.M., in welk geval daarvoor kaartjes van ten hoogste 10 cents
door de Maatschappij verkrijgbaar gesteld, en in geld hoogstens 12½
cents berekend mag worden;
b. de regeling omtrent de overstapkaarten op de lijnen onderling,
geschiedt door de Maatschappij onder goedkeuring van B. en W. met
een maximumprijs van 12½ cent per overstapkaart.
De onder a en b genoemde maxima kunnen door de Gemeenteraad na
verloop van twee jaren na de aanneming dezer concessie, de
Maatschappij gehoord, worden gewijzigd, hetzij voor alle, hetzij
voor enkele lijnen. Aan de Maatschappij kan door de Gemeenteraad de
verplichting worden opgelegd tot uitgifte van overstapkaarten op
andere lijnen, niet aan de Maatschappij in eigendom behorende, maar
aan de hare aansluitende, alsmede tot het in ontvangst nemen van
zodanige kaarten, op die lijnen uitgegeven.
WERKLIEDENTRAMS. ‘s Morgens, op werkdagen, van af een door B. en W.
te bepalen uur tot het uur van aanvang van de gewonen dienst, worden
de door B. en W. aan te wijzen lijnen, op de in overleg met hen te
bepalen wijze, tegen de helft van het gewone tarief geëxploiteerd,
met dien verstande, dat tot proef een lijn ter keuze van B. en W.
daartoe wordt aangewezen. Zodra op deze lijn de exploitatiekosten
van die speciale ritten, berekend ad 15 cent per rijtuigkilometer,
gedekt zullen zijn door de ontvangsten uit het vervoer tegen half
tarief, zal bovendien een andere lijn tot dit doel kunnen worden
bestemd, en zo vervolgens. Heeft de exploitatie van een lijn voor
dit doel twee jaar plaats gehad zonder dekking der
exploitatiekosten, een en ander berekend als boven omschreven, dan
wordt de exploitatie tegen verlaagd tarief gestaakt, tenzij de
gemeente het ontbrekende bijbetaalt. B. en W. zijn bevoegd om de
proefneming op enige lijn ten allen tijde te doen staken, en in dat
geval een andere lijn voor de proefneming, hetzij dadelijk, hetzij
later aan te wijzen, totdat de Maatschappij de achtereenvolgens
aangewezen lijnen gedurende een al of niet onderbroken tijdperk van
niet meer dan twee jaren als totaal heeft geëxploiteerd zonder
dekking der exploitatiekosten als boven omschreven. In dit laatste
geval zomede indien één lijn gedurende twee jaren zonder dekking der
exploitatiekosten als boven omschreven geëxploiteerd is tegen
verlaagd tarief, worden ook de verdere proefnemingen gestaakt,
tenzij de gemeente het ontbrekende bijpast, in welk geval de
overschotten, ook die, welke later zullen worden behaald op de
lijnen, waarop de gemeente bijpaste, ten bate der gemeente komen.
PERSONEEL. De Maatschappij stelt ten genoegen van B. en W. regels
vast betreffende de termijnen van uitbetaling van het loon, de
arbeidsduur en de rusttijden van haar personeel. De Maatschappij zal
na de aanvaarding dezer concessie geen aan de Directie
ondergeschikte beambten of werklieden aanstellen die ouder zijn dan
35 jaar, tenzij onder goedkeuring van B. en W. Voorziening in geval
van ouderdom, invaliditeit, ongelukken en overlijden van het aan de
directie der Maatschappij ondergeschikte personeel geschiedt volgens
een regeling, waarvan wijziging slechts kan plaats vinden onder
goedkeuring van B. en W. In geval van overneming of naasting door de
Gemeente, gaan de bij de Maatschappij voor de volgens de vorige
alinea toegezegde uitkeringen en pensioenen aanwezige fondsen
kosteloos aan de Gemeente over, en stelt deze zich aansprakelijk
voor de nakoming van de uit kracht der in de vorige alinea bedoelde
regeling op de Maatschappij rustende verplichtingen. Daarenboven zal
zij de belangen behartigen van het aan de Directie ondergeschikte
personeel, dat alsdan aan de Maatschappij zal verbonden zijn; in
dier voege, dat de beambten, zolang zij geschikt worden geacht voor
de uitoefening van hun functies, daarin zoveel mogelijk gehandhaafd
blijven op geen lager bezoldiging dan de middensom over een jaar van
hetgeen zij deswege hebben genoten in de laatste drie jaren, welke
aan het tijdstip van de overgang der exploitatie voorafgaan.
VERGOEDING AAN DE GEMEENTE. Als vergoeding voor het gebruik van de
openbare Gemeentegrond betaalt de Maatschappij aan de gemeente,
gerekend van 1 Januari 1899, jaarlijks gedurende de ganse tijd der
vergunning, 5 procent van alle bruto ontvangsten van het vervoer op
alle door haar geëxploiteerde tramlijnen. Onder do bruto ontvangsten
worden ook begrepen de vergoedingen, door andere ondernemingen aan
de Maatschappij voor de beschikbaarstelling van haar eigendom
toegekend.
Indien de netto winst der Maatschappij over enig jaar een uitkering
toelaat hoger dan 4% over het gestort maatschappelijk kapitaal, dan
wordt het meerdere gelijkelijk tussen de Gemeente en de Maatschappij
gedeeld, totdat de netto winst met inachtneming van de bepalingen
der statuten een dividend van 6% van het gestort maatschappelijk
kapitaal toelaat, als wanneer van hetgeen dan nog overblijft,
tweederde aan de Gemeente worden uitgekeerd en een derde aan de
Maatschappij verblijft.
OPZEGGING VAN DE CONCESSIE. De concessie kan zowel door de Gemeente
worden ingetrokken, als door de Maatschappij worden opgezegd. Zij
kan door de Gemeente worden ingetrokken:
a. wegens het niet nakomen van één of meer der in deze concessie aan
de Maatschappij opgelegde verplichtingen, of wegens onvoldoende
exploitatie wanneer een uitspraak van de Gemeenteraad in die zin
wordt bevestigd door die van drie scheidslieden, te benoemen en
oordelende als in art. 28 is bepaald;
b. wanneer de Maatschappij wordt ontbonden of in staat van
faillissement verkeert;
c. wanneer de Gemeente de onderneming naast.
Zij kan door de Maatschappij worden opgezegd, telkens indien bij
gezonde commerciële exploitatie, waaromtrent bij verschil van
gevoelen tussen de Gemeente en de Maatschappij uitspraak wordt
gedaan door drie scheidslieden, te benoemen en oordelende als in
art. 28 is bepaald, gedurende twee achtereenvolgende jaren, de
eerste twee te rekenen van 1 januari 1899, de netto winst, berekend
naar de grondslagen van art. 14 der concessie, niet voldoende is ter
uitkering van 3½ procent over het gestort maatschappelijk kapitaal.
Wil de Maatschappij in zodanig geval van haar recht van opzegging
gebruik maken, dan is zij gehouden zulks te doen vóór 1 augustus van
het jaar, waarin dat recht is gebleken te bestaan.
Voorts is aan verschillende bepalingen in de nieuw te verlenen
concessie nog het volgends ontleend: Ten behoeve van andere
tramwegondernemingen moet de Maatschappij, indien de Gemeenteraad
zulks verlangt, gedogen het medegebruik van lijnen of gedeelten van
lijnen en der elektrische geleidingen, en, wanneer volgens het
oordeel van B. en W. geen geschikte gelegenheid bestaat om een
geheel afzonderlijk spoor te leggen, het leggen van een ander spoor
of enkele spoorstaaf, geheel of gedeeltelijk vallende binnen haar
sporen. Het aandeel der Maatschappij in de kosten van „aanleg"
bedraagt voor de lijnen bovengenoemd onder b een som van ƒ 250,000 ;
onder dit bedrag zijn niet begrepen de door de Maatschappij mede
verschuldigde kosten van aanleggen of herstellen der bestratingen of
andere wegbedekking bij het leggen van nieuwe of vernieuwde
onderbouw. Het bovengenoemde bedrag ad ƒ250,000 wordt voldaan in
termijnen naar gelang van de voortgang der werkzaamheden, door B. en
W. te bepalen. Bij het gebruik van elektrische beweegkracht zal de
Maatschappij aan de gemeente, onverschillig waar deze zulks
verlangen zal, voor licht en kracht stroom leveren tegen een overeen
te komen prijs per eenheid doch niet hoger dan 5 procent boven den
kostende prijs van die stroom, welke prijs, bij gebreke van
overeenstemming, zal worden bepaald door scheidslieden. Deze
verplichte stroomlevering kan op verzoek der Maatschappij beperkt
blijven tot 30 procent van het productievermogen van haar
inrichtingen. De verbinding vanaf het net of vanaf de centrale
inrichting tot de plaats, waar de gemeente de levering verlangt,
geschiedt op kosten der gemeente. B. en W. zijn bevoegd om, wanneer
de Maatschappij een of meer bepalingen van deze concessie, ook na
uitdrukkelijke aanmaning door hen of van hunnentwege, niet nakomt,
haar op te leggen een boete van ten hoogste ƒ250 per dag.
In de toelichting tot hun voorstel om de nieuwe concessie aan de A.
O. M. te verlenen delen B. en W. mee, dat een verdeling der
bestaande en der gewenste lijnen tussen de A. O. M. en de heer
Sanders, zodanig, dat aan elk der concessionarissen een aantal
lijnen zou worden gegeven, wier aanleg en exploitatietechnisch van
elkander gescheiden zouden zijn al aanstonds bleek op zoveel
bezwaren en moeilijkheden te stuiten, dat langs die weg een naar hun
mening bevredigende oplossing niet te verkrijgen was.
De besprekingen en onderhandelingen hebben dan te gevolge gehad, dat
zowel door de A.O.M. als door de heer Sanders aanbiedingen zijn
gedaan tot aanleg en exploitatie van tramlijnen binnen deze
gemeente. De conceptvoorwaarden, waarop de aanbiedingen berusten,
leggen zij over, benevens de daaromtrent uitgebrachte adviezen van
de Commissies van Bijstand in het Beheer der Publieke Werken en der
Gemeentefinanciën en de rapporten van de directeur der Publieke
Werken en de inspecteur der Gemeentefinanciën.
VOORSTEL-SANDERS.
De Heer Sanders wil zich belasten met de aanleg, voor zover zij nog
niet bestaan, met de verbouwing, voor zover deze nodig is, en met
het onderhoud en de exploitatie van een aantal bij de aanbieding
genoemde tramlijnen, nadat het bedrijf der Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij door de gemeente zal zijn genaast, waartoe zij
door de aspirant-concessionaris zal worden in staat gesteld. Die
gezamenlijke tramlijnen vormen een tramnet van ongeveer 60 km
lengte, dat aan de tegenwoordige behoefte ruimschoots voldoet. Nadat
de hier bedoelde lijnen gereed en in exploitatie zullen zijn, is de
gemeente bevoegd uitbreiding van het net voor te schrijven tot een
gezamenlijke lengte van ten hoogste 3½ kilometer.
De bestaande lijnen worden aanvankelijk met paarden geëxploiteerd
totdat de verbouwing heeft plaats gehad. Daarna zal elektriciteit
met bovengrondse stroomleiding als beweegkracht worden aangewend
voor het gehele net, dat binnen vijf jaar daarvoor moet zijn
ingericht. Na 1906 heeft de gemeente het recht, een andere
beweegkracht of andere toepassing der bestaande ten allen tijde voor
te schrijven, wanneer deze naar het oordeel van scheidslieden
technisch als praktisch is erkend en economisch mogelijk is. Aan
stedelijke lijnen kan medegebruik der sporen worden toegestaan over
baanvakken met geen groter aaneengesloten lengte dan 400 meter, aan
intercommunale lijnen tot hoogstens 2500 meter voor elke lijn, mits
dit zich niet uitstrekt tot over de Dam. De concessionaris richt een
of meer elektrische krachtstations op, waaruit de gemeente bevoegd
is elektrische stroom te gebruiken tegen betaling van de kostende
prijs verhoogd met 10 procent en tot een maximum van 600 pk of 15
procent indien de geproduceerde hoeveelheid 4000 pk overschrijdt. De
financiële bepalingen komen op het volgende neer:
De kosten van naasting van het bedrijf der Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij en de uitgaven gedaan voor openbare werken
worden op de kapitaalstaat gebracht. Die kapitaalstaat wordt
jaarlijks verhoogd met de uitgaven voor uitbreiding der bezittingen,
aanleg van nieuwe en verbouwing of uitbreiding van bestaande lijnen
en verminderd met een afschrijving op gebouwen en terreinen en op
openbare werken uitgevoerd in of op de gemeentewegen of –wateren van
1 % en op oude sporen en paarden en op de premie aan de
Amsterdamsche Omnibusmaatschappij te betalen een zodanig bedrag als
nodig is voor amortisatie binnen veertig jaar Op rollend materieel,
sporen en geleidingen heeft geen afschrijving plaats, doch in plaats
daarvan wordt een vernieuwingsfonds gecreëerd.
De Gemeente ontvangt, als uitkering, een percentage van de bruto
ontvangsten, dat hoger wordt naarmate de ontvangsten stijgen, doch
als minimum ƒ 150,000.
Het recht van naasting ontstaat voor de Gemeente eerst in liet jaar
1903 of zooveel vroeger als het gehele net gereed is. Dit recht kan
de Gemeente uitoefenen binnen 10 jaar, tegen betaling van het bedrag
van de kapitaalstaat, verhoogd met 10 procent., of slechts het
bedrag van de kapitaalstaat, indien zij de exploitatie voor minstens
vijf jaar aan de concessionaris laat. Na tien jaar, doch vóór 1 jan.
1925, bedraagt de naastingsprijs de som van de kapitaalstaat
verhoogd met een premie afhankelijk van de aan de aandeelhouders
uitgekeerde winsten over de laatste vijf jaar, welke premie echter
nimmer meer zal bedragen dan 50 procent van het aandelenkapitaal.
Bij intrekking der concessie wegens wanprestatie is de Gemeente
bevoegd om alle bezittingen van de concessionaris geheel of
gedeeltelijk over te nemen, tegen de prijs door deskundigen te
bepalen, bij welke prijsbepaling rekening gehouden moet worden met
de waarde welke aan die bezittingen met het oog op de bestemming kan
worden toegekend op het tijdstip der overneming.
Noch deze aanbieding, noch die van de A. O. M. kon bij de
commissies, die daaromtrent advies uitbrachten, instemming
verwerven, omdat geen van beide voldeden aan de eisen die naar het
oordeel van die commissies bij de oplossing van het tramvraagstuk
hier ter stede behoren te worden gesteld. De meerderheid der
commissie van Bijstand in het beheer der Publieke Werken adviseerde
tot naasting van het bedrijf der A. O. M. en tot aanleg en
exploitatie in eigen beheer van tramlijnen. De meerderheid der
commissie van Bijstand in het beheer der gemeentefinanciën kwam tot
een ander resultaat. Na betoogd te hebben, dat de gemeente vrij moet
blijven in de keuze der aan te leggen lijnen, en in de te bezigen
beweegkracht en zich het recht moet voorbehouden zelf een
elektrische centrale inrichting te bouwen, concludeerde zij tot
niet-aanneming der aanbiedingen van de Heer Sanders en tot verlening
van een concessie aan de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij, nadat de
Heer Schadd zich bereid verklaard zou hebben de door haar aanbevolen
wijzigingen aan te brengen.
B. en W. delen de Raad mede dat de meerderheid van hun college, na
rijp beraad, tot de overtuiging is gekomen, dat het eerste
(naasting) op dit ogenblik niet gewenst is.
B. EN W.
De taak van het Gemeentebestuur — zoo zeggen zij — heeft in de
laatste tijd een zodanige omvang verkregen, dat zij het niet
verstandig zouden achten, die zonder noodzaak op dit ogenblik nog
uit te breiden door de overneming van een nieuwe, zeer omvangrijken
tak van bedrijf.
Dit heeft hen er toe geleid opnieuw met de heer Schadd te
onderhandelen, waarvan het resultaat is geweest de indiening van
gewijzigde conceptvoorwaarden.
Met de heer Sanders zijn zij niet in nader overleg getreden. Wel
heeft de aanbieding van de heer Sanders op het eerste gezicht veel
aanlokkelijks, vooral door de hoge jaarlijkse uitkering, doch
daartegenover staan zeer bezwarende naastingsvoorwaarden en ten
enenmale onvoldoende afschrijvingen. Maar al waren de
naastingsvoorwaarden en afschrijvingen gunstiger, dan nog zouden zij
het niet geraden achten om, ter wille van directe voordelen, de
vrijheid der Gemeente voor lange tijd aan banden te leggen.
Onmogelijk is het niet, dat de Heer Sanders bereid geweest zou zijn
tegenover een mindere jaarlijkse uitkering de afschrijvingen te
verhogen en wellicht nog andere gewenste wijzigingen in zijn
aanbieding te brengen.
Eén omstandigheid is er echter, waaraan niet te veranderen valt, die
de heer Sanders moet doen achterstaan bij de A. O. M., en wel de
regeling der premie-uitkering in de bestaande concessie. Bij
verlening van een concessie aan de heer Sanders, zal de aan de A. O.
M. uit te keren premie bijna ƒ 400.000 meer bedragen dan bij
naasting en exploitatie door de Gemeente of bij verlening van een
nieuwe concessie aan de A. O. M. Dit bedrag zou vroeg of laat in de
ene of andere vorm ten laste der Gemeente moeten worden gebracht, en
ongewenst achten zij het, de Gemeente nodeloos met een dergelijk
bedrag te bezwaren.
B. en W. menen dat door de aan de A. O. M. nieuw te verlenen
concessie, zonder de gemeentezorg nodeloos te verzwaren, het reeds
lang hangende tramvraagstuk tot een oplossing kan worden gebracht,
die het spoedigst de totstandkoming der meest gewenste lijnen ten
gevolge zal hebben, zonder dat iets voor de toekomst wordt
geprejudicieerd, zonder dat de gemeente haar vrijheid van handelen
prijs geeft, en zonder dat zij zich voor een reeks van jaren
vastlegt ten opzichte van de uitgebreidheid van het net, van de te
volgen wegen, van de wijze van exploitatie enz. Al naar gelang van
gebleken behoeften kunnen nieuwe lijnen worden aangelegd of
bestaande uitgebreid of omgelegd. De gemeente is vrij om een proef
te nemen met andere beweegkracht dan paarden, en wanneer die proef
slaagt en de uitkomsten daarvan daartoe aanleiding geven, die
beweegkracht uit te breiden tot andere lijnen. Blijkt een andere
toepassing der elektriciteit of een geheel andere beweegkracht
gewenst, men is vrij die in te voeren. Het intercommunale verkeer
kan worden bevorderd, wanneer de belangen der gemeente dit eisen. De
Gemeente behoudt zich de bevoegdheid voor een centrale inrichting
voor elektriciteit te stichten, die aan allerlei Gemeentelijke en
particuliere belangen dienstbaar kan worden gemaakt en in het
trambedrijf een afnemer vindt van haar product, waardoor het
welslagen van haar exploitatie verzekerd is.
Al datgene derhalve, wat tot aanbeveling van eigen exploitatie wordt
aangevoerd, kan ook bij het verlenen dezer concessie worden bereikt,
met dit verschil nochtans, dat de Gemeente in het laatste geval niet
verplicht zal zijn een beroep te doen op de geldmarkt en haar
schuldenlast aanmerkelijk te vergroten. Ook van een financieel
standpunt bezien zal de verlening dezer concessie niet nadeliger
voor de Gemeente zijn dan eigen exploitatie; althans niet zoveel
nadeliger, dat men om die reden de voorkeur moet geven aan eigen
exploitatie met zijn nasleep van moeite, zorgen en bezwaren, die
vooral in de eerste tijd bij de belangrijke uitbreiding, die het
tramnet moet ondergaan, en de proefnemingen met andere beweegkracht
niet gering zullen zijn. De uitkeringen toch aan de gemeente zijn
niet onbillijk geregeld. Behalve 5 % van de bruto ontvangsten krijgt
de gemeente de helft van de netto winst voor zover die winst meer
bedraagt dan 4 %, en tweederde voor zover de winst een uitkering aan
aandeelhouders van meer dan 6 % toelaat. Bij overigens gelijke
omstandigheden zal het totaal der uitkering dus hoger zijn dan bij
de tegenwoordige concessie. (Volgens de berekening voorkomende in
het advies van de financiële commissie, zou de uitkering aan de
gemeente over het afgelopen jaar hebben bedragen ƒ 96,000 in plaats
van ƒ 81,483,14, terwijl de afschrijving ruim ƒ27,000 hoger zou zijn
geweest). De afschrijvingen op gebouwen, weg en werken, ofschoon
reeds belangrijk hoger dan thans, zou men wellicht nog hoger kunnen
wensen; men moet echter niet vergeten, dat vooraf moeilijk kan
worden uitgemaakt of de uitkomsten van het bedrijf een hogere
afschrijving zullen gedogen, en voor zover die uitkomsten zulks
toelaten heeft de Gemeente het in de hand voor een behoorlijke
afschrijving te zorgen, daar het bedrag, dat op materieel voor
mechanische beweegkracht, rollend materieel en paarden moet worden
afgeschreven, door B. en W. wordt bepaald. De premie van ongeveer ƒ
645,000.—, waarmede de kapitaalstaat zal worden belast, is zeker een
groot bezwaar, maar aan de verplichting om die premie te betalen kan
de Gemeente niet ontkomen. Wenst men die premie niet te betalen, dan
blijft er niet anders over dan de bestaande concessie tot 1910 te
laten voortduren, en dat wordt toch niet gewenst. De premie moet
worden betaald, ook indien men tot eigen exploitatie besluit. Het
verschil ligt dus alleen hierin, dat de premie bij verlening van een
nieuwe concessie gebracht wordt op de kapitaalstaat der A. O. M.,
terwijl zij bij naasting verhoogt de eigen schuldenlast der
Gemeente. Ten opzichte van het risico, dat volgens de Commissie van
bijstand in het beheer der P. W. bij verlening van deze concessie
geheel ten laste zou komen van de Gemeente, merken B. en W. op dat
dit risico niet groot behoeft te zijn. De Gemeente heeft het
grotendeels in haar macht het trambedrijf niet in een verliesgevend
bedrijf te doen veranderen, terwijl de bepaling, dat de Maatschappij
eerst gedurende drie jaar de eventuele verliezen zal hebben te
dragen voordat zij zich van haar bedrijf kan ontdoen, een waarborg
is, dat zij ook van haar kant al het mogelijke zal doen om zulks te
voorkomen. En mocht eventueel het beheer te wensen overlaten of
andere omstandigheden zich voordoen, die het wenselijk maken haar
het bedrijf te ontnemen, dan heeft de Gemeente het recht tot
naasting, dat het beste correctief is tegen alle bezwaren, die zich
in de loop van tijd onverhoopt zouden kunnen voordoen, een recht,
dat ten allen tijde kan worden uitgeoefend. B. en W. stellen voor de
nieuwe concessie te doen ingaan 1 januari 1899.
19-7-1898
Door de heren A. W. de Flines en J. F. von Glahn, die reeds
meermalen belangstelling toonden in het openbaar verkeer in de
hoofdstad, is een boekje uit gegeven, getiteld: „Eenige opmerkingen
naar aanleiding van de tramvoordracht." De schrijvers trachten te
betogen, dat in de bedoelde voordracht de kwestie van een betere
verbinding der buitenwijken met de binnenstad niet voldoende wordt
opgelost.
25-7-1898
Ingezonden.
Wanneer u het volgende een plaatsje in uw geacht blad wilt geven,
zult u daarmede ongetwijfeld velen uwer lezers verplichten en zeg ik
u bij voorbaat dank voor deze welwillendheid.
Mijnheer de Redacteur.
Tot veler verwondering wordt bij de thans hangende tramzaken gemist
de zo dikwerf toegezegde lijn naar de Handelskade.
Het is opmerkelijk, dat wanneer tegenwoordig een wijkbestuur maar
kikt, dan wordt in onze Gemeenteraad onmiddellijk de wenselijkheid
uitgesproken van het maken van zulk een tram en weldra is die wijk
met het midden van de stad verbonden. In de regel ziet men
tegenwoordig, dat zij, die het hardst roepen, het spoedigst geholpen
worden. In elke andere handelsstad zou men zich beijverd hebben om
in de eerste plaats het handelsterrein met het hart der stad en de
beurs door middel van een tram te verbinden, doch hier gaat dat
anders.
Nu had men mogen verwachten, dat bij de kolossale uitbreiding, die
aan de Handelskade zal worden gegeven, en bij een nieuwe
tramvoordracht in de eerste plaats die Handelskade, waar duizenden
iedere dag hun werk moeten verrichten en waar geen gelegenheid is om
te wonen, door middel van een tram langs de kortst mogelijke weg met
de Dam zou worden verbonden.
Niets van dat alles. Voor hen, die het nog niet der moeite waardig
geacht hebben om eens een kijkje te nemen op het grootse
handelsterrein van Amsterdam, zij gezegd, dat dit terrein bijna niet
te bereiken is.
De tram naar de Czaar Peterstraat, die een omweg van drie kwartier
uur gaans maakt, mag men gerust buiten rekening laten.
De Handelskade is zo slecht bestraat, dat men er niet kan lopen,
wanneer men gewend is op redelijk goede wegen te gaan. Wil men, om
tijd te winnen, rijden, dan is de toestand nog erger.
De uitgezocht slechte keibestrating wordt zoo kris en kras door
rails doorsneden, dat rijden met een gewoon rijtuig voor rijtuig en
paard steeds gevaarlijk is. Waarom wordt er geen tram gemaakt Dam,
Centraal Station, De Ruijterkade, Handelskade? De Oosterdokssluis
heb ik wel eens als een hinderpaal horen noemen, doch dit is gezocht
en onjuist. Over de Oosterdokssluis ligt een spoorwegbrug, dit zegt
alles. Met een weinig goede wil en overleg, zullen de tram en de
kleine scheepvaart elkander niet hinderen. Buitendien, wat het
zwaarste is moet het zwaarste wegen. Een handelskade mag niet
onpopulair zijn, omdat zij niet te bereiken is.
De handel vraagt om de kortste en beste verbinding van de Dam met de
Handelskade.
Nu het Oosterdok voor grote schepen bedorven is, mag de kleine
scheepvaart geen beletsel zijn voor een goede verbinding met zulk
een belangrijk en kostbaar stadsgedeelte.
Onbegrijpelijk mag het genoemd worden, dat nog geen van onze
handelsmannen in de Raad de koe bij de horens heeft genomen. Wanneer
men het verkeer op de Handelskade wilde tegengaan, dan kon er geen
beter middel bedacht worden dan een voor mensen en beesten
onbegaanbare straat.
Het is gelukkig nog tijd, en wanneer door deze regelen bovengenoemde
lijn in de voordracht wordt opgenomen, dan hebt u door de opname de
handel en de duizenden, die verplicht zijn dagelijks de Handelskade
te bezoeken, ten zeerste aan u verplicht.
Een Handelsman.
28-7-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 27 Juli.
Bij de ingekomen stukken is een
Adres dd. 17 Juli jl. van A. P. Baert, civiel- en elektrotechnisch
ingenieur te Wijlre, waarbij hij, naar aanleiding van de
tramvoordracht, de aandacht meent te moeten vestigen op een nieuw
systeem van elektrische tractie, het systeem Diatto, en waarbij hij
verzoekt een onderzoek te willen instellen omtrent de waarde van dit
stelsel. Voorstel: Te behandelen bij de Tramvoordracht.
29-7-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 27 Juli, 's nam. 1 ¼ uur. Behalve de reeds in
ons overzicht op blz. 13 vermelde onderwerpen, werd o. a. nog
behandeld:
631. Voordracht van B. en W. ten geleide aan een staat van
rentegevende eigendommen, waarvan de huur in 1899 afloopt en tot
welker openbare of onderhandse verhuring machtiging wordt verzocht.
Deze voordracht gaf de heer Brongers aanleiding tot de vraag of men
niet eindelijk zou overgaan tot amotie van het Kommandantshuis, een
echte sta-in-de-weg, en waarvan de verwijdering nog wenselijker zal
worden na aanneming van de tramvoordracht, omdat dan de Dam zeker
weer nieuwe trams zal moeten opnemen.
Omtrent de laatste opmerking kon de Wethouder de spreker
geruststellen; maar thans achtte hij de amotie van het
Commandantshuis niet wenselijk. Het gebouw kan dienen tot
versiering, tot maskering van de huizen daarachter. Als de nieuwe
beurs eenmaal staat, zal men daarover nader spreken.
19-8-1898
Lokaalspoorweg Amsterdam—Haarlem.
Daar de Minister van Waterstaat aan de „Hollandsche Electrische
Spoorwegmaatschappij”, ingevolge art. 58 der ooncessie, voor de
lokaalspoorweg Amsterdam—Haarlem de aanleg van tramwegen in de
Haarlemmermeer en omgeving heeft opgelegd wanneer 2/3 van het
benodigde kapitaal door subsidies zal zijn verkregen, heeft de
Maatschappij besloten de voorbereiding voor deze aanleg krachtig ter
hand te nemen en zich daartoe gewend tot de betrokken plaatselijke
besturen, ten einde hun financiële steun te verkrijgen.
De lijnen bestaan uit:
a. een lijn Vijfhuizen— Nieuwersluis lang 34.25 Km.
De aanleg van het deel Vijfhuizen—Hoofddorp dezer lijn is niet
verplichtend gesteld en zal dus afhangen van de medewerking der
betrokken gemeenten.
b. een lijn Sloten—Hoofddorp—Venneperdorp— de-Kaag lang 23 Km.
Deze lijn loopt over 2.60 km samen met de eerste en zal zoo mogelijk
tot Leiden worden doorgetrokken,
c. een lijn Sloten—Halfweg en Sloterdijk lang 13.50 Km.
De lijnen zijn over de drie provincies verdeeld als volgt:
Noord-Holland 53.700 Kilometer, Utrecht 14.500 Km., Zuid-Holland
15.250 Km., samen 88,450 Km.
Al deze lijnen zijn voor de normale spoorwijdte 1,435 M. ontworpen
en zullen zodanig worden aangelegd, dat de goederenwagens der grote
spoorwegen op al deze lijnen kunnen lopen, zodat van uit alle
plaatsen, langs de lijnen, ongebroken wagonladingen over het net der
Europese spoorlijnen kunnen verzonden worden.
Om aan deze eis te kunnen voldoen zijn alle lijnen — met
uitzondering van het deel Vijfhuizen— Ringvaart van lijn a en van
het deel Halfweg—Sloterdijk der lijn c, dat de Rijksstraatweg volgt
— geheel op eigen baan ontworpen.
Zowel om deze reden, als om de vele en vrij kostbare overbruggingen
van kanalen en vaarten, is de prijs van aanleg betrekkelijk hoog,
hoewel nog altijd belangrijk lager dan die welke nodig zou zijn om
in dezelfde richtingen lokaalspoorwegen aan te leggen.
Het plan bestaat deze tramwegen te doen aansluiten:
1. te Nieuwersluis aan het station van de Staatsspoorwegen,
2. te Halfweg aan het station van den Hollandschen Spoorweg,
3. te Amsterdam aan de goederenspoorweg van de Hollandsche Spoorweg
naar de as- en vuilnisbelten.
Losplaatsen voor overlading te water zullen gemaakt worden: 1. te
Haarlem aan het Spaarne, 2. te Sloten aan de Ringvaart van de
Haarlemmermeer.
De tramweg zal lopen door de provincies Noord Holland en Utreoht en
wel door de volgende polders en droogmakerijen: a.
Haarlemmermeerpolder, b. Stommeerpolder, e. Hornmeerpolder, d.
Legmeerpolder, e. Thamer binnenpolder, f. Mijdrechtse droogmakerij,
g. Demmerikse polder, h. Zuid. grens Zuiderpolder, i. Oukooperpolder,
j. Honderse polder, en door de volgende gemeenten : a.Haarlemmermeer,
b. Aalsmeer, c. Uithoorn, d. Mijdrecht, e. Wilnis, f. Vinkeveen, g.
Loenersloot, h. Loenen.
De Haarlemmermeerlijnen zullen dus met Amsterdam een dubbele
verbinding krijgen en wel: 1. Over Sloten en de Dubbele buurt, langs
concertgebouw en Leidscheplein, 2. Over Osdorp—Sloterdijk en
Haarlemmerplein.
30-8-1898
Officiële Kennisgeving.
Maatregelen van orde gedurende het verblijf van H. M. de Koningin
alhier, van maandag 5 september 1898, 's voorm. 11 uur tot vrijdag 9
september d. a. v. 's middags 12 uur, betreffende HET WIJZIGEN DER
STANDPLAATSEN VAN TRAMWAGENS en stationerende rijtuigen.
B. en W. brengen ter openbare kennis, dat voor handhaving der orde
gedurende het verblijf van hare Majesteit de Koningin te dezer stede
van maandag 5 september, 's voorm. 11 uur tot Vrijdag 9 September 's
middags 12 uur, het navolgende is bepaald:
Worden verplaatst:
1°. De standplaats van de tramwagens van de lijn Dam—de Clercqstraat
naar de Raadhuisstraat tussen de Spuistraat en de Singel. Op den dag
van de intocht evenwel, nemen de tramwagens van deze lijn van 10 uur
vm. tot 5 uur nm. standplaats op de Westermarkt.
2°. De standplaatsen der tramwagens van de lijnen Dam—Vondelstraat,
Dam—Willemsparkweg en Dam—Amsteldijk naar het gedeelte der
Paleisstraat tussen N. Z. Voorburgwal en Spuistraat.
3°. De standplaatsen van de tramwagens der lijnen Dam—Linnaeusstraat,
Dam—Sarphatistraat en Dam—Staatsspoor naar het Rokin tussen de
Spaarpot- en Gapersteeg.
4°. De standplaatsen van de tramwagens der lijnen
Dam—Centraalstation, Dam—Prins Hendrikkade en Dam—Haarlemmerplein
naar het Damrak tegenover de Baafjessteeg.
31-8-1898
In de j. l. zaterdag gehouden huishoudelijke vergadering van de Bond
van Ned. Onderwijzers, afd. Amsterdam, werd een voorstel van het
bestuur aangenomen, om een adres aan de raad te richten, met
verzoek, bij de behandeling van de tramvoordracht een bepaling te
willen treffen waardoor aan leerlingen der L(agere) S(cholen)
kosteloos vervoer per tram wordt toegestaan, indien zij onder
leiding van hun onderwijzers een schoolwandeling maken.
8-9-1898
B. en W. maken bekend de navolgende
BEPALINGEN VAN ORDE BIJ HET AAN- EN UITGAAN VAN DE STADSSCHOUWBURG
TER GELEGENHEID VAN HET BEZOEK VAN H. M. DE KONINGIN OP 9 SEPTEMBER.
(…………………………)
Bij het aan- en afrijden der Hofrijtuigen zullen de tramwagens van
de lijn Haarlemmerplein—Leidscheplein in de Marnixstraat opgesteld
worden ter hoogte van de Passeerdersgracht en die van de lijn
Overtoom—Leidscheplein op de Vondelkade nabij de Stadhouderskade.
Van 7 uur namiddag tot een uur na afloop der voorstelling in de
Stadsschouwburg zal de Leidschestraat niet mogen worden bereden, met
uitzondering van de rijtuigen van H. M. de Koningin en gevolg, de
tramwagens en die der brandweer. Het rijden met tramwagens door de
Leidschestraat zal, wanneer de Politie het nodig oordeelt, moeten
worden gestaakt.
(…………………………)
14-9-1898
HET TRAMVERKEER GEDURENDE DE PEESTEN.
Dat in de feestweek nogal gebruik van de trams is gemaakt bewijzen
de volgende cijfers. In gewone tijden is het getal passagiers per
dag vervoerd gemiddeld 60 à 70,000. Niettegenstaande de beperkte
dienst in de feestweek (door elkaar is echts 1/3 van de
gebruikelijke ritten gemaakt) is toch elke dag dat gemiddelde ver
overschreden. De cijfers waren namelijk : Maandag 83.000 passagiers,
dinsdag (dit was de illuminatiedag, toen na 6 uur de trams niet meer
gereden hebben) 75,000, woensdag 111,000, donderdag 103,000 en
vrijdag 83.000. Het maximum is echter bereikt de Zondag vóór begin
van de feesten. Dien dag heeft het getal der passagiers bedragen
137,000, een vervoer per dag, dat nog nooit door de A. O. M. bereikt
werd. Het grootste dagvervoer waarop zij tot heden wijzen kon, was
117,000, op tweede Pinksterdag van 1895.
28-9-1898
TRAMKWESTIE.
Door de Heer Serrurier is bij de Gemeenteraad een nota omtrent de
tramvoordracht ingediend, waarin hij er op wijst (gelijk hij reeds
had gedaan in de Commissie van bijstand voor de Publieke Werken),
dat de bepalingen omtrent de kapitaalstaat in art. 17 nagenoeg
overeenkomen met die der oude concessie en dus, evenals deze,
aanleiding zullen geven tot allerlei meningsverschillen, terwijl zij
de mogelijkheid openlaten, dat door opvoering van de kapitaalstaat,
de prijs bij naasting een bedrag bereikt dat die naasting zeer
bezwaarlijk maakt.
De heer Serrurier betoogt de onjuistheid der mening van B. en W.,
„dat 't voor de Gemeente nimmer een bezwaar behoeft te zijn de
bezittingen der A. O. M. over te nemen tot de prijs die zij waard
zijn, en de Gemeente er voor zorgen kan, dat de som van den
kapitaalstaat met de waarde der bezittingen overeenkomt."
De schr. merkt op, dat de basis van de kapitaalstaat zal zijn de
tegenwoordige kapitaalstaat der Maatschappij, verhoogd met de
premie, die de gemeente bij intrekking der oude concessie zou hebben
moeten betalen.
Zelfs al laat men deze premie buiten beschouwing, is het aan gerede
twijfel onderhevig, zegt schr. of kan worden gezegd, dat het bedrag
van de tegenwoordige kapitaalstaat de waarde van de bezittingen der
Amsterdamsche Omnibusmaatschappij vertegenwoordigt. Op die
kapitaalstaat zijn toch gebracht de kosten niet alleen van het maken
der trambanen enz., maar ook die voor het wijzigen van wegbanen en
bruggen en de kosten van alle werken, in verband met die aanleg
nodig geacht, o. a. de 1,5 miljoen voor de aanleg der Raadhuisstraat,
op al welke kosten tot nu toe slechts ½ procent per jaar plus de
vrijkomende rente sedert 1890 is afgeschreven. Men staat hier voor
een gevolg der concessie van 1890, waaraan niets te veranderen is;
in elk geval staat het tegenwoordige bedrag van de kapitaalstaat
vast en kunnen daarover geen verschillen ontstaan.
Schr. vraagt daarna: is dit nu ook het geval ten opzichte der
bedragen, die volgens de jaarlijkse opgaven der Maatschappij op de
kapitaalstaat zullen worden gebracht?, welke vraag hij ontkennend
beantwoordt. Daarna betoogt de Heer Serrurier, dat, al werden de
bepalingen der concessie zó gewijzigd, dat de waarde der nieuwe
werken en de waardevermeerdering voor de wijzigingen op de
kapitaalstaat gebracht, kon geacht worden met de werkelijkheid
overeen te stemmen, de afschrijving, zoals die is aangenomen, nog
niet voldoende is, om de waardevermindering te compenseren, die
zowel door het gebruik als door de tijd ontstaat.
Ten slotte wijst hij er nog op, dat voor het tweede deel van de
kapitaalstaat: machinerieën, ketels en verder materieel voor
mechanische beweegkracht, de afschrijving op dezelfde wijze is
geregeld als in de oude en nu ook in de nieuwe concessie is
voorgeschreven voor rollend materieel en paarden. Daarbij wordt wel
bepaald, dat het bedrag dier afschrijving jaarlijks door B. en W.,
de Maatschappij gehoord, zal worden vastgesteld, maar wanneer de A.
O. M. die beslissing onbillijk vindt, en zich op scheidslieden
beroept, ziet schr. hierin een grote bron van moeilijkheden.
De Heer Serrurier zegt er ernstig over te hebben nagedacht of het
mogelijk zou zijn, door het voorstellen van amendementen op art. 17,
de regeling van een eventuele overneming door de Gemeente zodanig te
verbeteren, dat daarbij werkelijk niet meer zoude worden betaald dan
de waarde der bezittingen van de Maatschappij.
Vooralsnog schijnt hem dit echter onbegonnen werk, waar het meer dan
waarschijnlijk is, dat elke regeling, die de belangen der Gemeente
voldoende waarborgt, door de concessionaris onaannemelijk zal worden
geacht.
Het door hem aangevoerde dient dan ook slechts tot steun voor de
conclusie der Commissie van Bijstand voor Publieke Werken, dat de
voorgestelde concessie, aan de A. O.M. te verlenen, onaannemelijk
is, en het nemen van het trambedrijf in eigen beheer de weg om tot
een goede oplossing van het tramvraagstuk te geraken.
5-10-1898
DE TRAMKWESTIE.
De heer T. Sanders heeft een adres aan de Gemeenteraad gericht,
waarin hij enige opmerkingen maakt naar aanleiding van de eerstdaags
te verwachten behandeling van de voordracht over de tramwegen in
deze gemeente. De heer Sanders deelt in zijn schrijven mede, dat hem
in 1895 door B. en W. de wens was te kennen gegeven zijn aanvraag
betreffende een lokaalspoor naar Haarlem in verband te brengen met
een aanvraag tot concessie van een ceintuurbaan met zijtakken. Dit
bewoog hem een combinatie van enige heren te vormen tot het
aanvragen van een zodanige concessie, in hoofdzaak inhoudende de
bepalingen van het „Cahier de Charges", zoals dat door de
Gemeenteraad was vastgesteld, op 4 Januari 1893, terwijl omtrent het
tracé en de technische bepalingen, zoals de spoorwijdte, met de afd.
van Publieke Werken vooraf overeenstemming was verkregen. Deze
aanvraag leidde tot het voorstel van B. en W. waarbij machtiging
werd verzocht om met de heer Sanders en de A. O. M. te onderhandelen
over een verdeling der bestaande en gewenste lijnen, welke
machtiging door de Raad in zijn vergadering van 7 april 1897
verleend werd.
“B. en W. hebben de opdracht opgevat in die zin,” schrijft de Heer
Sanders, “dat zij ondergetekende verzocht hebben zich met de A. O.
M. over een verdeling te verstaan. Een der leden der gevormde
combinatie heeft zich toen met de administrerende directeur der A.
O. M. in betrekking gesteld, maar moest van deze op 5 Mei 1897
vernemen, dat de A. O. M. niet bereid was tot enigerlei
onderhandeling tot verdeling der stadslijnen, als waartoe door B. en
W. machtiging was gevraagd en door de Raad gegeven.”
Van deze uitslag werd, bij schrijven van 6 mei d.a.v., aan B. en W.
mededeling gedaan en tevens werd bericht verzocht, in hoeverre het
gewenst werd, dat de combinatie haar tot nu toe gedane voorstellen
zou handhaven. Het bleek echter, dat B. en W. de onderhandelingen
met de heer Sanders wensten voort te zetten. Welke de uitslag is
geweest, zegt de heer Sanders, blijkt uit het indienen der
voordracht No. 616. Hij herinnert naar aanleiding van die voordracht
aan hetgeen ten gunste van de door hem aangevraagde concessie werd
getuigd door de commissie van bijstand voor de P. W., de directeur
van P. W., de inspecteur der Gemeentefinanciën, en de Commissie van
Bijstand voor de Gemeentefinanciën en stelt daartegenover de
verklaring van B. en W. en de toelichting van hun voordracht, dat de
omvang van de taak, welke het Gemeentebestuur in de laatste tijd
heeft gekregen, hen ertoe geleid hadden opnieuw met de heer Schadd
te onderhandelen, waarop zij dan laten volgen: „met de Heer Sanders
zijn wij niét nader in overleg getreden".
De juiste toedracht van zaken is geweest, vervolgde de heer Sanders,
dat ondergetekende naar aanleiding van verschillende vragen, door de
Wethouder van Financiën hem gesteld, de heer Kolle, directeur der
Allgem. Electr. Gesellschaft te Berlijn had uitgenodigd die vragen
mondeling te komen bespreken en toe te lichten, en daarvan de
Wethouder van Financiën had kennis gegeven bij schrijven van 1 April
1898, waarop de 5e april 1898 genoemde wethouder hem schreef: „Daar
de vragen, die ik u deed, slechts voorlopige inlichtingen betreffen,
zou ik u moeten ontraden nu reeds den heer Kolle uit te nodigen hier
te komen. Daarvoor zou eerst aanleiding kunnen bestaan, nadat de
zaak in het college van B. en \V. nader is besproken. Ik meld u dit
om nodeloze moeite te voorkomen." Het eerste en enige wat verder
ondergetekende vernam van de uitslag der gevoerde onderhandelingen,
was de voordracht, toen deze in het Gemeenteblad was verschenen.
Daaruit werd aan ondergetekende bekend, dat er enige bezwaren tegen
zijn aanbod bestaan, waarvan B. en W. echter zelf de opheffing
mogelijk achten.
Ondergetekende kan de verzekering geven, dat, wat B. en W. mogelijk
achten, bij nader overleg gebleken zou zijn voor verwezenlijking
vatbaar te wezen.
Eén omstandigheid is er echter, zeggen B. en W. waaraan niet te
veranderen valt, die de heer Sanders moet doen achterstaan bij de A.
O. M. en wel de regeling der premie-uitkering in de bestaande
concessie. Bij verlening van een concessie aan de heer Sanders, zal
de aan de A. O. M. uit te keren premie bijna ƒ 400.000 meer bedragen
dan bij naasting en exploitatie door de Gemeente of bij verlening
van een nieuwe concessie aan de A. O. M. Dit bedrag zal vroeg of
laat in de een of anderen vorm ten laste der Gemeente moeten worden
gebracht, en ongewenst achten wij het de gemeente nodeloos met een
dergelijk bedrag te bezwaren.
De ondergetekende veroorlooft zich allereerst op te merken, dat een
omstandigheid die hem zou moeten doen achterstaan, wel een reden had
kunnen zijn niet met hem te onderhandelen, maar niet kan worden
aangegrepen om gevoerde onderhandelingen met hem af te breken. In de
tweede plaats is de hogere premie, ingeval van naasting door
ondergetekende te betalen, berekend op overneming op 1 jan. 1899,
terwijl naasting vóór 1 jan. 1900 op grond van het bepaalde in art.
18, 1e alinea tweede geval der bestaande concessie van de A. O. M.
nauwelijks denkbaar is en ook geen nut kan hebben, daar het jaar dat
de naasting voorafgaat gebruikt kan worden voor de aanleg der nieuwe
lijnen. Er is dan ook nooit anders sprake dan van naasting op 1 jan.
1900 en in dat geval wordt het verschil der premie aanmerkelijk
minder. Maar wat B. en W. zeggen, dat het geval moet zijn, berust op
een onjuiste aprioristische opvatting, die ongegrond zou zijn
gebleken, indien de onderhandelingen met ondergetekende niet waren
afgebroken, want zijn combinatie heeft ook verkregen de concessie
voor de spoorlijn naar Haarlem en daardoor is zij in staat het
bezwaar van de premie voor de gemeente geheel weg te nemen. Moet
echter de A. O. M. de concessie hebben, dan is het niet de taak van
ondergetekende om te dienen tot het verkrijgen van voordeliger
bepalingen van die uitverkoren concessionaris; en hij wil ook niet
de naam hebben, dat door zijne bemoeiingen de oplossing van het
tramvraagstuk wordt verschoven. Vandaar dat hij geen vrijheid heeft
gevonden nadere voorstellen te doen. Wat hij zich echter veroorlooft
te constateren is, dat door slechts aan één der twee gegadigden
gelegenheid te geven bezwaren uit de weg te ruimen tegen de gedane
aanbieding, de gemeente, indien zij het tramvraagstuk door het
uitgeven van een nieuwe concessie tot oplossing wil brengen, zeker
kan zijn, niet de gunstigste voorwaarden te verkrijgen.
12-10-1898
Het tramvraagstuk.
Toen verleden jaar in de Gemeenteraad het vraagstuk der gaslevering
beslist moest worden, is de beslissing gevallen, zonder dat
hartstochten in beroering gebracht werden. De Weense Gemeenteraad,
verleden week voor een soortgelijk vraagstuk geplaatst, heeft de
hartstochten laten werken en een toneel van ergerlijke bandeloosheid
te zien gegeven. Komt morgen wederom een groot vraagstuk in onze
Gemeenteraad ter tafel, dan is men vooruit verzekerd, dat wel veel
en breed zal gesproken worden, maar dat niemand aanleiding zal
vinden tot heftige beroering van de gemoederen. leder is er te zeer
van doordrongen, dat allen eerlijk en te goeder trouw zoeken naar de
beste oplossing van een kwestie, die dringend een afdoening eist,
welke ook. Men mag met elkander in gevoelen verschillen — de hele
bundel stukken, samen uitmakende de voordracht No. 616, wemelt van
lijnrecht tegenover elkaar staande meningen — toch zal blijken, dat
men elkaars gevoelen weet te eerbiedigen.
Intussen zal er gestreden worden om de zege der oplossing. De strijd
loopt over deze kardinale punten: uitoefening van de tramzaak in
gemeentelijk beheer of voortzetting van het bedrijf door de A. O. M.
op nieuwe grondslagen, waarin zoveel mogelijk alle gevallen voorzien
zijn en waarin het belang der gemeente nog weer beter behartigd
wordt dan voorheen.
De voordracht van B. en W., waarin tot dit laatste geadviseerd
wordt, moet ieder treffen door de kalme waardigheid van toon en de
onpartijdige uiteenzetting van andere meningen. Er is
ontegenzeggelijk iets in, dat vertrouwen wekt, en te klemmender
wordt het betoog, wanneer men bedenkt, dat hier spreken de mannen,
die geroepen zijn het te nemen besluit uit te voeren. Opdat 't niet
verloren gaat in de stroom der debatten, lichten wij hier uit de
voordracht van B. en W. een gedeelte, dat indruk moet maken op
allen, die onbevooroordeeld de uitslag van dit jarenlang hangende
vraagstuk afwachten. B. en W. zeggen dan het volgende:
De meerderheid van ons college is van oordeel, dat deze gewijlde
aanbieding aannemelijk is, en daar zij het niet gewenst acht om,
waar grote ondernemingen, kortelijks aan de gemeente getrokken, nog
in een stadium van overgang verkeren, de taak van het
Gemeentebestuur thans opnieuw uit te breiden, aarzelt zij niet uw
vergadering voor te stellen de bestaande concessie der Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij in te trekken en haar een nieuwe te verlenen op
de voorwaarden, zoals die nader gewijzigd zijn ingediend. Zonder de
gemeentezorg nodeloos te verzwaren kan hierdoor het reeds lang
hangende tramvraagstuk tot een oplossing worden gebracht, die het
spoedigst de totstandkoming der meest gewenste lijnen ten gevolge
zal hebben, zonder dat iets voor de toekomst wordt geprejudicieerd,
zonder dat de gemeente hare vrijheid van handelen prijs geeft en
zonder dat zij zich voor een reeks van jaren vastlegt ten opzichte
van de uitgebreidheid van het net, van de te volgen wegen, van de
wijze van exploitatie enz. Al naar gelang van gebleken behoeften
kunnen nieuwe lijnen worden aangelegd of bestaande uitgebreid of
omgelegd. De gemeente is vrij om een proef te nemen met andere
beweegkracht dan paarden en, wanneer die proef slaagt en de
uitkomsten daarvan daartoe aanleiding geven, die beweegkracht uit te
breiden tot andere lijnen. Blijkt een andere toepassing der
elektriciteit of een geheel andere beweegkracht gewenst, men is vrij
die in te voeren. Het intercommunale verkeer kan worden bevorderd,
wanneer de belangen der gemeente dit eisen. De gemeente behoudt zich
de bevoegdheid voor, een centrale inrichting voor elektriciteit te
stichten, die aan allerlei gemeente- en particuliere belangen
dienstbaar kan worden gemaakt en in het trambedrijf een afnemer
vindt van haar product, waardoor het welslagen van haar exploitatie
verzekerd is. Al datgene derhalve, wat tot aanbeveling van eigen
exploitatie wordt aangevoerd, kan ook bij het verlenen dezer
concessie worden bereikt, met dit verschil nochtans, dat de gemeente
in het laatste geval niet verplicht zal zijn een beroep te doen op
de geldmarkt en haar schuldenlast aanmerkelijk te vergroten.
Ook van een financieel standpunt bezien, zal de verlening dezer
concessie niet nadeliger voor de gemeente zijn dan eigen
exploitatie; althans niet zooveel nadeliger, dat men om die reden de
voorkeur moet geven aan eigen exploitatie met zijn nasleep van
moeite, zorgen en bezwaren, die vooral in de eersten tijd bij de
belangrijke uitbreiding, die het tramnet moet ondergaan, en de
proefnemingen met andere beweegkracht niet gering zullen zijn.
13-10-1898
Tramkwestie.
616. Voordracht van B. en W., om onder intrekking van de aan de
Amsterdamsche Omnibusmaatschappij verleende concessies, met ingang
op 1 Januari 1899 aan die Maatschappij een nieuwe concessie te
verlenen; met de Nota van het Raadslid L. Serrurier, naar aanleiding
van die Voordracht. Tevens worden hierbij behandeld de verder op
deze zaak betrekking hebbende stukken.
Volgens de nieuwe concessie zal de A. O. M. zich belasten:
A. met het onderhoud en de exploitatie voor haar rekening van de
thans bestaande lijnen;
B. de aanleg, het onderhoud en de exploitatie voor haar rekening van
de lijnen Ferdinand Bolstraat—Sarphatipark als verlengde van de lijn
Dam—Weteringschans (Amsteldijk); en een Ceintuurlijn van de
Haarlemmerweg, langs de Van Limburg Stirumstraat, de Frederik
Hendrikstraat, Bilderdijkstraat, Constantijn Huijgensstraat,
Overtoom, Hobbemastraat, Ferdinand Bolstraat, Ceintuurbaan,
Amstelbrug, 1ste Parkstraat, Dapperstraat, Mauritskade;
C. den aanleg, het onderhoud en de exploitatie, voor hare rekening,
van zodanige andere lijnen, als tijdens den duur der concessie door
de Gemeente aan de Maatschappij zullen worden aangewezen. De
Maatschappij exploiteert bij wijze van proef de lijnen Dam—Raadhuisstraat—Bilderdijkstr
— Ceintuurbaan—Sarphatipark—Amsteldijk en de Ceintuurlijn van de
Haarlemmerweg tot aan de Amsteldijk, met elektrische beweegkracht,
bovengrondse geleiding. In het college van B. en W. was een
minderheid die, met de voordracht, gelijk zij is ingediend, niet kon
meegaan; zij was voor gemeente-exploitatie. Zij vond steun bij een
meerderheid van de commissie van bijstand in het beheer der P. W.,
welke commissie adviseert de concessie der A. O. M. tegen 1 Juli
1899 in te trekken, B. en W. te machtigen tot de aanleg der lijnen :
Stadhouderskade, Ferd. Bolstraat, Jan Steenstraat, Amsteldijk als
verlengde der lijn Dam, Vijzelstraat, Stadhouderskade ; De
Clercqstraat, Bilderdijkstraat, Const. Huygensstraat, Vondelstraat,
als verlengde der lijn Dam—Bilderdijkstraat, en tot het opleggen aan
de A. O. M. van het onderhoud en de exploitatie daarvan ingevolge
art. 15 van haar concessie, en verder B. en W. uit te nodigen zo
spoedig mogelijk voorstellen te doen voor de werken vereist voor een
volgens het bovengrondse systeem te exploiteren ceintuurlijn langs
de buitenkant der stad. De meerderheid van de commissie van bijstand
in het beheer der gemeentefinanciën adviseert de voordracht van B.
en W. aan te nemen. De heer Serrurier (lid der commissie voor de P.
W.) heeft in een nota uiteengezet waarom hij om financiële redenen
de voordracht van B. en W. verwerpelijk acht.
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 12 okt.,
Ingekomen zijn nog de navolgende, aan de Raad gerichte stukken:
Missive van T. Sanders, waarbij enige opmerkingen onder de aandacht
van de Raad worden gebracht naar aanleiding van de voordracht over
de tramwegen in deze gemeente. Te behandelen bij de desbetreffende
voordracht.
Verzoek van J. W. Boellaard c. s., bewoners van de Stadhouderskade
en de Amsteldijk, om in de nieuwe aan de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij te verlenen concessie een bepaling op te nemen
tot kortere en snellere verbinding van de Amsteldijk met de Dam en
in ieder geval te voorkomen, dat een vermindering van het aantal
wagens langs de Stadhouderskade en Amsteldijk van de aanleg van de
nieuwe lijn Ferdinand Bolstraat — Sarphatipark, het gevolg zou
kunnen zijn. Te behandelen bij de desbetreffende voordracht.
Adres van J. Hellingman Czn. c. s., bewoners van de Planciusstraat
en omgeving, waarbij in aansluiting aan vroegere adressen, verzocht
wordt bij de behandeling der tramconcessie, op de belangen dier
buurt te willen letten. Bij de desbetreffende voordracht.
14-10-1898
DE TRAM-VOORDRACHT.
GEMEENTERAAD.
Spoediger dan verwacht kon worden is in de Gemeenteraadszitting van
gisteren het lot omtrent de tramvoordracht beslist.
Met 31 tegen 13 stemmen heeft de Raad nog in de middagzitting
besloten de concessie van de A. O. M. tegen 1 Januari 1900 in te
trekken en alsdan de tram in eigen beheer te nemen. B. en W. werden
tevens uitgenodigd zoo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen tot
het aanleggen van nieuwe lijnen. De voordracht van B. en W. om een
nieuwe concessie aan de A. O. M. te verlenen vond algemeen
bestrijding. Daartegen spraken de heren Muller, Kuinders, Fabius,
Kuipers, Van Nierop, Gerritsen, Brongers en de wethouder Blooker. Al
deze sprekers verklaarden zich vóór exploitatie van gemeentewege,
iets waaraan, zo werd betoogd, gemeentebesturen ten opzichte van
ondernemingen als het trambedrijf e. d. voortaan niet meer ontkomen
kunnen. Daarnevens werden bezwaren ontwikkeld, aan de bepalingen der
voorgestelde concessie zelf ontleend. De voordracht van B. en "W.
vond slechts één verdediger: de wethouder van Leeuwen, die ernstig
waarschuwde tegen gemeentelijke exploitatie, wat hem toescheen een
gewaagde proefneming te zijn en herinnerde aan de vele miljoenen,
welke de gemeente in de laatste jaren voor allerlei zaken had moeten
lenen.
TRAMVOORDRACHT.
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 12 okt., 's nam. 1¼ uur
De Heer Muller wees er op, dat B. en W. door de raad waren
gemachtigd te onderhandelen met beide concessionarissen, de A. O. M.
en de heer Sanders, nadat zij zelf op het ontvangen van die
machtiging hadden aangedrongen. Niettemin verklaarden B. en W. al
dadelijk in hun voordracht, dat met de heer Sanders niet te
onderhandelen viel en zijn B. en W. gaan onderhandelen met de A. O.
M. alleen, waartoe zij niet gemachtigd waren. Dat, meent Spr., neemt
bij de raad het vertrouwen in het goede inzicht van B. en W. in deze
zaak weg. Het blijkt toch uit de stukken zelf, dat 't wel mogelijk
was geweest de bezwaren, in de concessie aan Sanders gelegen, te
ondervangen. B. en W. zeggen dit zelf en voegen er aan toe dat zij
niet met hem onderhandeld hebben, omdat hem in ieder geval een
hogere premie zou moeten worden toegekend, iets wat, meent Spr., ook
zou te ondervangen geweest zijn indien B. en W. de onderhandelingen
niet hadden afgebroken.
Waarom zijn B. en W. nu tegen naasting? Niet om principiële redenen
maar uit praktische motieven: omdat B. en W. 't te druk hebben. De
taak van het gemeentebestuur is in de laatste tijd reeds zo
toegenomen zeggen B. en W. Spr. weerspreekt dit en meent dat juist
door bet nemen van meer takken van dienst in eigen beheer de taak
van B. en W. verlicht is. Al die kwesties toch, waarmede men vroeger
vervuld moest zijn, zijn thans vervallen.
Met deze voordracht zelf is ontzettend veel tijd verspild. En dit
zal altijd het geval blijven zolang men voortgaat met het zoeken van
een oplossing van deze kwadratuur van de cirkel, welke men
concessies noemt. Een wethouder, meent Spr., moet slechts toezicht
houden en het beheer van zaken als gastram en andere aan de
verantwoordelijke directeur overlaten.
Spr. trad daarna in een vergelijking van de oude en nieuwe concessie
der A. O. M. en vroeg wat B. en W. toch bewogen hebben om zovele
voor de gemeente gunstige bepalingen der oude concessie te
schrappen? Zegt men dat dit gedaan is om aan de A. O. M. het maken
van nieuwe gewenste lijnen te kunnen opleggen, dan antwoordt spr.
dat de Gemeente dit recht ook had in de oude concessie en dat 't in
ieder geval in deze nieuwe concessie even illusoir zal blijken als
in de oude was.
Zegt men dat thans in zooveel gevallen (21) arbiters uitspraak
hebben te doen, dan vraagt Spr, of dat een voordeel is en of dit
veelvuldig verschil van mening het werk van B. en W. verminderen zal
?
Nieuw is ook de bepaling, dat de A. O. M. de concessie zal kunnen
opzeggen als de zaak niet rendeert, waardoor de gemeente alle risico
beloopt en slechts een deel der vruchten krijgt. Spr. wijst op het
voorbeeld van de Petroleumhaven. Deze maatschappij had een
soortgelijke bepaling in haar concessie; wat gebeurde? Het eerste
jaar won zij f 26.000, het tweede ƒ 49.000, het derde en vierde
niets en in het vijfde verloor zij ƒ21.000 en toen zegde zij
dadelijk de concessie op.
Spr. kwam daarna op de bepalingen omtrent de premie in de nieuwe
concessie aan de A. O. M. bij naasting te betalen, en betoogde dat
deze ƒ 530.000 meer zou bedragen dan onder de oude concessie. En
deze opoffering zal de gemeente zich getroosten omdat, gelijk B. en
W. zeggen, de afschrijvingen vermeerderen. Deze, zeggen B. en W.,
zullen verdubbelen, maar Spr. becijfert dat dit niet juist is. De
afschrijvingen zullen, van het standpunt van de A.O.M. slechts met
1/3 vermeerderd worden, terwijl van het standpunt van de Gemeente de
aflossing slechts met 1/3 verhoogd wordt.
Spr. eindigt met te zeggen, dat blijkens deze nieuwe concessie de
laatst overgebleven gelegenheid om de bestaande te verbeteren als
mislukt mag beschouwd worden.
De Heer Kuinders vraagt om welke redenen B. en W. niet verder met de
Heer Sanders onderhandeld hebben en merkt op, dat het in de nieuwe
concessie gevolgde systeem van tarieven een bezwaar zal zijn voor
verandering van die tarieven.
Ten onrechte, meent Spr., vrezen B. en W. dat de nieuwe lijnen en de
nieuwe beweegkracht niet renderend zullen zijn. Spr. heeft de
tegenovergestelde mening. Deze concessie zal beter voor de
aandeelhouders der A. O. M. blijken dan de oude en spr. meent dat
die nieuwe voordelen aan de gemeente moeten komen, waarom ook hij
aandringt op gemeentelijke exploitatie, waartoe zoveel andere
gemeenten reeds het voorbeeld gaven. Spreker hoopte dat de
voordracht van B. en W. zal worden afgestemd.
De Heer Fabius herinnert de Burgemeester er aan, dat diens collega
te Wenen onlangs een vergadering had te presideren, waarin o. a.
gestreden werd met projectielen als inktkokers e. d. als argumenten.
Spr. vreest niet dat ook thans de Voorzitter meer inktkokers in zijn
nabijheid zal krijgen, dan hem wenselijk is. Op kalme wijze wordt
hier de strijd gevoerd en zo wenst ook Spr. het hij te doen.
Hij gaat daarbij in het kort de geschiedenis van het tramvraagstuk
in de laatste jaren na en bestrijdt in het bijzonder de bewering van
B. en W., dat zij het op dit ogenblik te druk zouden hebben om het
trambeheer zelf ter hand te nemen. B. en W. zeggen dat de gemeente
ten achter zal staan bij de A. O. M. omdat zij een goed personeel
heeft, maar volgens de directeur van P. W. kan dat personeel in
gemeentedienst overgaan. Wie, vraagt spr., heeft 't hierin nu aan
het rechte eind, B. en W. of de directeur ? Daarna behandelt hij het
bezwaar van veelvuldige inmenging van scheidsrechters, een bezwaar,
dat door de commissie voor de fin. erkend wordt. Dit bezwaar, meent
die commissie, is te ondervangen — door naasting en niettemin
adviseert zij toch tot om niet tot naasting over te gaan. Spr. wijst
er op, dat een concessie als deze niet voor lange tijd te regelen
is. Uit financieel oogpunt is deze concessie, meent Spr., ook te
verwerpen. (…….)
De Heer Kuipers herinnert aan het adres van bewoners van de
Amsteldijk en meent dat het in de nieuwe concessie voorgestelde
tramnet niet is dat wat 't moest zijn. Eerst als de gemeente haar
algehele vrijheid van handelen herkrijgt, zullen die lijnen, welke
in het belang van het verkeer nodig zijn, aangelegd kunnen worden.
Spr. wijst er o.a. op dat de nieuwe Ceintuurlijn veel te dicht bij
de bestaande is ontworpen en bestrijdt in bijzonderheden de nieuwe
concessie, om ten slotte zich vóór gemeentelijke exploitatie te
verklaren.
De Heer Van Nierop zegt, dat van de oude concessie het voordeel is
dat de gemeente gemakkelijk kan naasten, maar overigens zijn wij bij
alle buitenlandse tramverbindingen zeer ten achter. De wagens van de
A. O. M. zien er netjes, zeer netjes uit, maar overigens laat het
verkeer te wensen over; 't is niet intensief, het aantal lijnen is
te gering en er lopen veel te weinig wagens. Dit ligt tot op zekere
hoogte aan de concessie, maar ook aan de Gemeenteraad. Dat al
vroeger geen proef is genomen met elektrische trams ligt niet aan de
A. O. M., maar aan de toenmalige Wethouder voor de P. W., die niet
was ingenomen met een concessie.
Ook is in 1895 in deze raad tegengehouden de uitbreiding van de
tramlijnen naar het J. v. Lennep- kwartier en de Schilderswijk. Op
zichzelf is de concessie echter ook een bezwaar tegen uitbreiding
der lijnen, zodat de toestand nog ongeveer precies is als in 1890.
En dat is de eerste reden waarom spr. is tegen een nieuwe concessie,
doch er is nog een tweede reden waarom Spr. voor naasting is. Overal
meent men n.l. dat de tijd van proefnemingen voorbij is en dat 't de
plicht is der Gemeentebesturen om dergelijke ondernemingen zelf te
beheren. Londen heeft dezer dagen zijn tramnet genaast en aldus
geschiedt 't overal. Nu men dat ziet gebeuren meent spr. dat 't
beter is daartoe thans over te gaan dan b. v. over 10 jaren, als
wanneer de premie ƒ 100,000 duurder zal zijn dan thans.
De Heer Gerritsen zegt, dat hij voornemens was geweest niet te
spreken, omdat hij 't overbodig achtte, daar het beginsel van
gemeentelijke exploitatie ook in deze raad thans voldoende is
voorgedragen, doch de Heer Van Nierop dwong hem tot spreken, daar
deze ook thans weer terugkwam op de onjuiste bewering, dat 't in
1895 verkeerd is geweest de A. O. M. uitbreiding van haar lijnen te
weigeren. Die houding juist van de raad is de oorzaak geweest van de
aanvraag van Sanders, en daardoor van het feit dat men thans staat
voor een oplossing van het tramvraagstuk.
De Heer Brongers bestrijdt de concessie ook en wijst er op, dat niet
alleen de tramwagens niet lang genoeg lopen, maar ook zullen zij
niet vroeg genoeg beginnen te rijden. Spr. verklaart zich tegen een
nieuwe concessie en vóór Gemeente-exploitatie.
De Heer Blooker (behorende tot de minderheid in het college van B.
en W.) deelt mede, dat de heer Sanders eiste dat hij zelfstandig,
zonder intermediair van B. en W. met de A. O. M. zou onderhandelen
en dat B. en W. die eis niet meenden te kunnen inwilligen en dat
daarom van hun zijde de onderhandelingen zijn gestaakt.
Tot de zaak zelve komende, betoogde spr. dat voor hem het bezwaar
der concessie van de A. O. M. lag in het recht van voorkeur. Ook
Spr. was door ervaring tot de overtuiging gekomen, dat 't onmogelijk
is een concessie samen te stellen die èn de gemeente èn de
concessionaris bevredigt.
De nieuwe concessie der A.O.M. was, volgens spr., al dadelijk
onaanneembaar, tengevolge van de vele zaken welke daarin aan
arbiters worden overgelaten; die van de Heer Sanders moest hij
verwerpen, omdat daarin de duur veel te lang gesteld is.
Spr. was vóór naasting van het trambedrijf reeds thans en ontkende
dat financieel daartegen zo ernstig bezwaar kon gemaakt worden. En
waar men nu zegt, dat B. en W. thans reeds overladen zijn met
werkzaamheden, daar stemt hij dit toe, maar laat dit, zei spr., ons
een aanleiding worden om het college van B. en W. te reorganiseren.
De Heer Van Leeuwen (lid der meerderheid in het college van B. en W.)
verdedigde de voordracht van B. en W.
Hij ving aan met mede te delen dat de heer Sanders door hem, spr.,
niet was uitgenodigd tot onderhandelen, doch wist natuurlijk niet in
hoeverre die uitnodiging gedaan was door de weth. van 1895.
Wat nu betreft de ƒ 3.000 door de heer Sanders in de Gemeentekas
gestort, merkt spr. op dat dit met deze concessieaanvrage niets had
uit te staan. Die som had de Heer Sanders zelf aangeboden in 1895,
indien de gemeente gemeenteambtenaren naar het buitenland wilde
zenden om de werking va elektrische trams te bestuderen, hetgeen
geschied is.
B. en W. geven daarom de voorkeur aan een nieuwe concessie aan de A.
O. M. boven naasting, omdat de behoefte aan tramuitbreiding moet
ingewilligd worden.
Vele van de nieuwe lijnen nu zullen niet renderen, al hangt veel van
de trekkracht af; maar zekerheid heeft men hier niet. B. en W.
meenden daarom dat de voorzichtigheid gebood een nieuwe concessie te
verlenen, waarbij proefnemingen in dit opzicht gedaan zouden kunnen
worden.
Spr. merkt op dat het renderen van een tramzaak veel van
kleinigheden afhangt, bv. van de prijs van het hooi, welke zodanig
kan verschillen dat het dividend daarvan aanmerkelijk de invloed
ondervindt. Hij betoogde verder, dat bij de nieuwe concessie aan de
A. O. M. te verlenen de gemeente elk ogenblik het recht heeft de
tram zelf te gaan beheren en dat zij in de tussentijd zoveel lijnen
kan doen aanleggen in zoveel richtingen als zij zelf wenst.
Spr. trad daarna in een weerlegging van de financiële bezwaren tegen
de nieuwe concessie aangebracht.
Hij merkte hierbij op. dat de afschrijvingen voldoende waren, omdat
de grote werken, door de A. O. M. aangelegd of mede betaald, zoals
de Raadhuisstraat, de Hoogesluis, de Blauwbrug, het Sophiaplein, na
40 jaren niet in waarde verminderd zullen zijn. Omtrent de
vermeerdering van werkzaamheden in het college van B. en W. bij
eigen exploitatie, bleef spr. volhouden dat B. en W. voorlopig
althans het trambedrijf niet zo goed zouden kunnen exploiteren als
de A. O. M. die daarop is ingericht, hij wees hierbij op vele Duitse
steden (tegenover de aangevoerde Engelse) die zich in deze met een
concessie behelpen.
Nogmaals wijst spr. er op, dat de gemeente door de nieuwe concessie
grotere vrijheid van handelen verkrijgt, zonder vermeerdering van
lasten.
Ten opzichte van de nota van de Heer Serrurier, wees spr. er op dat
de door hem aangevoerde bezwaren niet sloegen op deze concessie maar
op een vroegere, welke niet meer in behandeling was. Spr. wees erop
dat de gemeente nog staat voor een bedrag van ƒ 10.000.000, voor
gevoteerde uitgaven dat hij in de 3 jaren van zijn wethouderschap
ƒ32.000.000 voor de gemeente had moeten lenen en dat hij zich niet
verantwoord zou achten wanneer hij niet had gewaarschuwd tegen
verdere grotere opdrijving der uitgaven.
Door de hh. Muller, Van Nierop, Gerritsen, Fabius en Serrurier werd
thans ingediend een voorstel om de concessie der A. O. M. met 1
januari 1900 in te trekken en alsdan het trambedrijf te nemen in
eigen beheer.
Dit voorstel werd, nadat de burgemeester er kort tegen gewaarschuwd
had, in stemming gebracht en aangenomen met 31 tegen 13 stemmen.
Voor stemden de heren Boelen, Blooker, Brongers, Caroli, Fabius,
Gerritsen, Van Gigch, Van Hall, Harmsen, Harten, Heineken, Den
Hertog, Hovy, Korthals Altes, Kouveld, Kuinders, Kuipers, Muller,
Van Nierop, Neyt, Nolting, Sauvage Nolting, Polak, Pouw, Schippers,
H. Schut, Serrurier, Voute, Wijnmalen, Wormser, Zegers Veeckens.
Tegen: de h.h. Cool, Sterck, van Leeuwen, v. Ogtrop, v. Lennep,
Pijnappel, Schölvinck, Sutorius, v. Eeghen, Mijnssen, Waterschoot v.
d. Gracht, Hooglandt en D. Schut.
HET TRAMVRAAGSTUK.
Met een zucht van verlichting zal het gisteren in de Gemeenteraad
gevallen besluit door heel Amsterdam begroet worden.
De tramkwestie opgelost! Alweer een kwestie minder. Geen strijd meer
tussen concessiegezinden en voorstanders van gemeentelijk beheer.
Geen discussies meer en geen moties en amendementen en rapporten en
voorstellen en preadviezen, en vooral geen becijferingen meer. Weg
met onteigeningskosten en kapitaalstaat en premie voor vervroegde
naasting. Verlost van al die dingen, welke 't de eerzame bewoner van
de hoofdstad deden schemeren voor de ogen.
Kortom, zoals de zon begroet wordt, wanneer zij het web van nevelen
verscheurt en licht en klaarheid allerwegen verspreidt, zoo kan
inderdaad het gisteren gevallen votum ontvangen en toegejuicht
worden.
Gaandeweg was men met de tram in een impasse, in een steegje
geraakt, waar men voelde niet voor- of achteruit te kunnen, waarin
men zich niet roeren kon, zodat het plotseling openslaan van een
paar brede vleugeldeuren, met een zonnig verschiet daarachter,
werken moest als de jonge dageraad zelf. En toch? Als men bekomen is
van de eerste indruk, komt het nadenken, komen de vragen: Is 't
nodig geweest dat men zich benauwd ging gevoelen? Is niet gisteren
nog in de Gemeenteraad er op gewezen, dat de bestaande concessie met
de A. O. M. ruimte van beweging genoeg gaf? Heeft de Maatschappij
zelf in de loop der jaren niet velerlei voorstellen gedaan ten
opzichte van nieuwe lijnen en van nieuwe beweegkracht, waarmee men
haar als een schooljongen in de hoek heeft laten staan? Heeft men in
haar niet alle lust en kracht van initiatief gedoofd door een
bouderende houding al sinds jaren?
Dan nog de vraag: tegenover wie deed men zulks? Tegenover een
onderneming, welke haar zaak slecht of onkundig dreef, de naam der
stad oneer aandeed? Maar dan komt Amsterdam als één man op en zegt:
als wij ooit een goede tramdienst krijgen, een, die aan het ideaal
beantwoordt, dan is 't op de grondslag, die de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij gelegd heeft. Zij heeft niet alleen ons, maar
heel Nederland — men zou nog verder kunnen gaan — geleerd hoe een
tramdienst in alle opzichten onberispelijk geregeld kan zijn.
En voorts de ernstigste vraag: op welk een weg zijn wij? Is het
ouderwets om zich af te vragen of wij op de goede weg zijn? Waar is
het einde van dit eigen beheer der gemeenten? Is het ondenkbaar, dat
in de loop der jaren de gemeente de grootste vijand der burgerij
wordt, in plaats van haar natuurlijke beschermer? Chronos die zijn
eigen kinderen verslindt?
20-10-1898
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 19 Okt.
De voorzitter mede, dat, behalve de ter visie gelegde, nog zijn
ingekomen de navolgende, aan den raad gerichte stukken:
(……)
Verzoek van de Vereniging ter behartiging der belangen van de
bewoners in de omstreken der Haarlemmerpoort om verbetering aan te
brengen in de bestrating binnen de tramrails op de Haarlemmerdijk en
Haarlemmerstraat. Te behandelen bij de Begroting.
24-10-1898
Het A. Hbld. heeft reeds herhaalde malen zijn afkeuring van het
gemeenteraadsbesluit tot naasting van de tram te kennen gegeven. In
het nummer van gisteren vindt men, in een polemiek over deze zaak,
nog het volgende:
Naar ons voorkomt, is de Maatschappij, waaraan onze stad, zowel bij
haar uitbreiding als ter bevordering van haar uitbreiding, zeer
grote verplichtingen heeft, onbillijk en ondankbaar behandeld. Wij
geloven, dat de gemeente zich een financiële strop om de hals haalt
met deze soort van annexaties. Maar met zekerheid kunnen we niet
spreken, omdat menige radicaal — die in theorie zo voor openbaarheid
is! — in de praktijk zeldzaam veel van „onder onsjes" houdt. De
behandeling der tramkwestie in de Gemeenteraad is, naar mijn
inzicht, onze gemeente niet tot eer. In het geheim, zonder enig
openbaar debat, zonder mededeling van enige cijfers, waarop het
besluit rust, is ten slotte besloten de A. O. M. te naasten. In het
geheim geeft men hiervan kennis aan het Dagelijks Bestuur. De
wethouder van financiën vindt op zijn lessenaar een briefje met de
mededeling, dat er een voorvergadering heeft plaats gehad ... en dat
de voordracht tot geven van een nieuwe concessie slechts 13
voorstanders heeft en dat 28 zullen tegenstemmen. Nu vindt hij het
natuurlijk onnodig en overbodig de zaak uitvoerig te behandelen en
zich een buil te lopen tegen een stenen muur. Een zo ingrijpend
besluit is dus genomen onder leiding der radicalen, in een
onderonsje! Wij kunnen deze handelwijze niet bewonderen!
In de tram Dam—Haarlemmerplein werd een oude man van 74 jaar
gisteravond door een beroerte getroffen. Hij werd in een apotheek op
de Haarlemmerstraat binnengedragen, en dadelijk werd een dokter
gehaald, die echter geen hulp meer kon verlenen; de man was reeds
overleden. Met een brancard van het Rode Kruis werd het lijk naar de
woning van de overledene op de Gelderschekade gebracht.
29-10-1898
Gemeentebegroting voor 1899.
De heer Kuipers zegt dat de elektriciteit in deze gemeente nog
weinig is toegepast; dit zal, ook met het oog op de tram, niet zo
blijven en daarom vraagt spr. of de gemeente geen elektrotechnisch
ingenieur diende aan te stellen. De Weth. van P. W., de heer Blooker,
zegt dat tot dusver nog niet is gebleken dat er behoefte bestaat aan
een elektrotechnisch ingenieur. Toch zou ten opzichte van de plannen
die bestaan, met het oog op de tramexploitatie, de aanstelling van
zulk een ambtenaar overweging verdienen en B. en W. zullen dan ook
hun gedachten daarover laten gaan. De heer Nolting klaagt over de
toestand van het asfalt tussen de rails op de Haarlemmerdijk. Spr.
wenst het asfalt tussen de rails te vervangen door keien.
1-11-1898
GEMEENTERAAD.
Na zeven zittingen is zaterdagmiddag 29 oktober de begroting voor
1899 vastgesteld.
Aan het slot van de zitting besprak de heer Van Nierop de
voorbereiding voor de overneming van de tram in eigen beheer. Door
hem en de heren Heineken en Muller werd in bedenking geuit de tram
als een zaak van commerciële aard niet te brengen onder de afdeling
voor Publieke Werken, waarbij tevens de wens werd geuit om al de
takken van Gemeentelijk beheer te brengen onder één speciale
Commissie van Bijstand.
De voorzitter deelde mede, dat B. en W. nog niet in de gelegenheid
waren geweest in deze zaken een beslissing te nemen; de
wenselijkheid van een algemene Commissie werd ook door hen gedeeld,
hoewel zij voor het ogenblik de tenuitvoerlegging hoogst bezwaarlijk
achtten.
Begroting 1899, hoofdstuk IV.
Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten geraamd op ƒ
3.158.800.
Bij de post „vergoeding van de A. O. M.", vraagt de Heer Van Nierop
wat B. en W. voornemens zijn in zake de naasting van de tram. Er
moeten nog wel 14 maanden verlopen, maar die tijd is spoedig om.
Spr. verwacht, dat B. en W. spoedig voorstellen zullen indienen tot
benoeming van een commissie van bijstand en van een directeur. Deze
laatste zal nuttige adviezen kunnen geven in zake aanleg van nieuwe
lijnen en wat dies meer zij. Voorts meent spr. dat deze zaak niet
moet komen onder de afd. P. W., want zal de onderneming slagen dan
moet zij beheerd worden op commerciële wijze.
De Voorzitter zegt, dat de zaak nog zeer nieuw is, zodat B. en W.
nog geen vaststaande mening hebben in deze en verder herinnert spr.,
dat de werkzaamheden door B. en W. onderling verdeeld worden.
De heer Muller beaamt volkomen de mening van de heer Van Nierop, dat
de zaak commercieel beheerd moet worden. Spr. geeft het denkbeeld in
overweging om één Raadscommissie van bijstand te benoemen voor de
verschillende commerciële ondernemingen.
De Voorzitter meent dat 't op dit ogenblik nog niet mogelijk om een
definitieve beslissing te nemen. Intussen zullen B. en W. de geuite
wenken gaarne in overweging nemen.
De heer Boelen wenst, dat in elk geval spoedig een beslissing zal
worden genomen omtrent aanbouw van een Amstelbrug.
De Voorzitter zegt, dat daaromtrent eerlang een voordracht kan
worden tegemoet gezien.
De heer Heineken meent mede dat de directeur van P. W. thans te veel
werkzaamheden op zijn schouders heeft om zich in het bijzonder met
de tramzaak bezig te houden. Deze afdeling moet hier een meer
dienende rol spelen.
De heer Fabius erkent dat de verdeling der werkzaamheden in het
college van B. en W. aan deze zelf is voorbehouden, maar z. i. is 't
natuurlijk dat de Raad over een belangrijke zaak als deze zijn
mening wenst kenbaar te maken en 't moet, dunkt spr., B. en W.
aangenaam wezen te vernemen wat in deze de wens, het oordeel van den
Raad is en dan zegt ook spr. gaarne dat ook zijn mening is, dat deze
zaak van stonde aan niet bij P. W. moet berusten.
De Voorzitter herhaalt dat er op dit ogenblik bijna onoverkomelijke
bezwaren zijn om al de bedoelde takken van dienst te brengen onder
één beheer en voegt hierbij dat toch in ieder geval de directeur van
P. W. zich zal hebben bezig te houden met een gewichtig werk in
deze, n.l. de bouw van de Amstelbrug.
11-11-1898
Ingezonden.
Geachte Heer Redacteur!
Vergun mij een klein plaatsje in uw veelgelezen blad, ter
waarschuwing aan de vele passagiers, die, evenals ik, in
lichtgekleurd kostuum gekleed, bij vochtig weer plaats mochten nemen
in de wagens der A. O. M., opdat zij zich voor schade kunnen
vrijwaren. Enige dagen geleden toch, dat ondergetekende per tram de
Overtoom afreed, gekleed in pas nieuwe, lichtgrijze demi-saison,
kwam hij bij zijn tehuiskomst tot de minder aangename ontdekking,
dat deze aan de achterzijde een geheel rode kleur bekomen had,
welke, bij nauwkeurig onderzoek, in tegenwoordigheid van een paar
hoofdconducteurs, bleek afkomstig te zijn van de stof, waarmede de
rugzitting van die wagen bekleed is. In de mening verkerende, dat de
Directie der A. O. M. mij mijn bedorven kledingstuk wel zou
vergoeden, verzocht ik dit beleefd aan de heer directeur.
Z.Ed. echter bood mij als schadevergoeding aan de helft in de kosten
van uitstomen en bij herhaling van mijn verzoek de gehele kosten
hiervoor, waarvoor echter door mij bedankt werd.
Alvorens zich dus in gemakkelijke houding in een tram te plaatsen,
overtuige men zich eerst van de deugdelijkheid der verfstof van het
pluche, waarmede sommige wagens bekleed zijn.
U, Mijnheer de Redacteur, beleefd dankende voor de verleende
plaatsruimte, heb ik de eer te zijn met alle hoogachting, Uw
getrouwe dienaar en abonnee,
G. B. van Leeuwen.
Sloten (N.-H.), 4 November 1898.
14-11-1898
GEMEENTE-BEDRIJVEN.
B. en W. hebben bij de Gemeenteraad een voordracht ingediend, waarin
zij er op wijzen, dat de vermeerdering van het aantal takken van
Gemeentedienst, door het in eigen beheer nemen van verschillende
belangrijke ondernemingen, een andere verdeling der werkzaamheden
ten stadhuize wenselijk maakt. Min of meer toevallig is het toezicht
op die ondernemingen en de behandeling der zaken, daarop betrekking
hebbende, nu eens opgedragen aan de afd. „Publieke Werken", dan eens
aan de afd. „Financiën." Thans ressorteren de telefoon onder
„Publieke Werken", de waterleidingen, gasfabrieken, stoomponten en
kleermakerij onder „Financiën", terwijl B. en W. in het beheer dier
ondernemingen door verschillende Raadscommissies worden bijgestaan.
Dat deze regeling geen waarborg is voor de zo gewenste eenheid in
het beheer dier verschillende ondernemingen en een eenvoudige
behandeling van zaken in de weg staat, behoeft nauwelijks betoog. B.
en W. zijn van oordeel, dat, nu weldra ook de tram zal komen onder
gemeentebeheer, het tijdstip is aangebroken om zowel de
voorbereiding van de overneming der tram, als het beheer der
verschillende ondernemingen te concentreren in één afdeling, onder
dezelfde wethouder, en de verschillende commissies van bijstand in
het beheer dier ondernemingen op te lossen in één commissie,
waardoor ook aan de raadsleden tijd en moeite wordt bespaard.
Niet wenselijk achten zij het, de werkzaamheden, uit dat beheer
voortvloeiende, aan een der bestaande afdelingen op te dragen, wier
werkkring daardoor al te omvangrijk zou worden, hetgeen een spoedige
behandeling van zaken in de weg zou staan; maar zij geven er de
voorkeur aan een nieuwe zelfstandige afdeling „Gemeentebedrijven" in
het leven te roepen. Door het stichten van een nieuwe afdeling ter
gemeentesecretarie zal geen belangrijke vermeerdering van personeel
worden vereist, daar die afdeling zal kunnen bestaan uit een
hoofdcommies en twee klerken, terwijl daartegenover het personeel
der afdeling Financiën A althans zou kunnen worden verminderd met
een commies. Alleen voor de vermeerdering van het aantal
hoofdcommiezen behoort de bij raadsbesluit vastgestelde organisatie
der bureaus van de gemeentesecretarie te worden gewijzigd. Het
aantal commiezen en klerken wordt bepaald in verband met de gelden,
die daarvoor op de begroting zijn uitgetrokken of nader daarop
kunnen worden geregeld.
B. en W. stellen voor de Commissie van Bijstand in het beheer der
Gemeentebedrijven te doen bestaan uit 9 leden, waarvan één, die
tevens Voorzitter is, door het dagelijks bestuur uit zijn midden
wordt benoemd en de overigen door en uit de Gemeenteraad worden
gekozen. De oommissie zal bevoegd zijn de directeuren der
verschillende bedrijven uit te nodigen haar vergadering bij te wonen
en alsdan van hen inlichtingen, hun dienst betreffende, te vorderen.
18-11-1898
GEMEENTE-BEDRIJVEN.
De voordracht van B. en W. om al de gemeentelijke bedrijven, zoals
de exploitatie van telefoon, waterleiding, gas, tram, de stoomponten
en de kleermakerij, onder één Wethouder te brengen, bijgestaan door
een Raadscommissie, bestaande uit acht leden, werd goedgekeurd. Tot
leden der commissie werden gekozen de heren Muller, Gerritsen, D.
Schut, Van Nierop, Serrurier, Kuipers, Voute en Van Eeghen, van wie
de twee laatstgenoemden de benoeming niet aannamen. Ingevolge een
voorstel van den Heer Pouw werd bepaald, dat bij de jaarlijkse
aftreding der commissie een vierde der leden niet dadelijk
herkiesbaar zal zijn.
De Heer Van Nierop en de Voorzitter betwijfelden of deze beperking
van de keuze der Raadsleden in zake benoemingen wettelijk wel
geoorloofd was.
28-11-1898
DE TRAM IN EIGEN BEHEER.
Bij besluit van de Gemeenteraad van 12 oktober jl. werd onder meer
besloten, met ingang van 1 januari 1900 in te trekken de concessie,
verleend aan de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij en het trambedrijf
met ingang van die datum in eigen beheer te nemen. Het komt B. en W.
wenselijk voor, dat alsnog dienaangaande een afzonderlijk
raadsbesluit wordt genomen, waarbij B. en W. tevens worden
gemachtigd de gemeente tegenover de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij te verbinden, om de tramwegen van die
maatschappij tot 1910 in eigen beheer te houden, opdat de aan haar
uit te keren premie zal worden berekend op de wijze, als in art. 18
sub 1°. der concessie is voorgeschreven. In overeenstemming met het
advies der Commissie van Bijstand in het beheer der
gemeentebedrijven, hebben B. en W. zulk een conceptbesluit ter
goedkeuring bij de raad ingediend.
2-12-1898
Gemeenteraadszitting van 30 november.
De tram in eigen beheer.
917. Voordracht van B. en W. om hen, voor zoveel nodig, alsnog te
machtigen, met ingang op 1 januari 1900 de onderneming der
Amsterdamsche Omnibusmaatschappij te naasten en de Gemeente
tegenover die Maatschappij te verbinden om de exploitatie van de
tramwegen der Vennootschap in eigen beheer te nemen en tot 1910 te
houden. Goedgekeurd.
29-12-1898
Bij het haastig uitstappen van de Noord-Hollandsche Stoomtram, aan
de overkant van het IJ, is een juffrouw tussen de wagen en het
perron beklemd geraakt en zozeer verwond, dat zij naar het Gasthuis
moest worden gebracht ter verpleging. Daar is ook een passagier
aangebracht, die van een stilstaande tramwagen viel en een
schouderblad brak.
Verantwoording en disclaimer:
Cees Pot heeft voor de totstandkoming van
deze tijdlijn de database van de website "Historische
kranten in beeld" geraadpleegd. Deze website is een initiatief van
de Koninklijke Bibliotheek. Deze instantie heeft ons toestemming verleend voor
publicatie op deze wijze.
*
Soms komen er in de artikelen fouten en onjuistheden voor. Om
wille van de authenticiteit is besloten deze ongewijzigd te laten.
laat een berichtje achter
|