Museumbijwagens
door: Cor Fijma
In de vorige aflevering van dit
feuilleton beloofde ik de lezer in te gaan op museumbijwagens.
(Meneer, wat is een bijwagen?) Kijk, jongens (en meisjes), vroeger
kon het gebeuren dat de tram op bepaalde tijden heel veel passagiers had
te vervoeren. Dan hing men een extra tram achter de tram en werd
gesproken van een “bijwagen”. Dat gebeurde al direct in 1900 op de
eerste Amsterdamse tramlijn, lijn 10. Toen sprak men van “aanhaakwagen”.
Later had iedereen het over een “bijwagen”.
Ook het Haagse trambedrijf kende “bijwagens”, om eens een blik buiten de
hoofdstad te werpen. Maar in het Haagse sprak men van “achterwagens”.
Ook was vroeger wel de aanduiding “aanhangrijtuigen” in zwang.
Als het vervoer heel erg druk was werden zelfs wel twee bijwagens
aangekoppeld. Daarbij moet bedacht worden dat in die gevallen soms
sprake was van kleine bijwagens die hun leven waren begonnen als
paardentram. Pas in 1910 verschenen bijwagens die als zodanig waren
gebouwd en meer passagiers konden vervoeren dan de voormalige
paardentrams. Toch werd ook in latere jaren nog wel met twee bijwagens
gereden indien drukte dit noodzakelijk maakte, bijvoorbeeld bij
stadionvervoer. In 1940 kwam een einde aan het gebruik met twee
bijwagens te rijden.
Tramstel van lijn 10 met twee boldakbijwagens,
Maurtiskade, c. 1920.
Fotograaf Kruls
Tramstel van lijn 3 met twee bijwagens, De Clercqstraat,
17-9-1916
Fotograaf onbekend
“Bijwagens” zijn maar bijwagens en dus
reden die alleen als het echt nodig was. In oude tijden bestonden
bijwagendiensten die gescheiden waren van de diensten van de
motorwagens. Dit betekende dat bijwagens in konvooien naar aanhaakpunten
van tramlijnen werden gesleept waar deze wagens werden gekoppeld aan de
motorwagens. Na het afkoppelen van bijwagens werd deze exercitie in
omgekeerde richting uitgevoerd. Er waren zelfs afzonderlijke
bijwagenremises. Zo’n remise was bijvoorbeeld die aan de Emmastraat.
Vandaar werden bijwagens via de route van lijn 2 naar het Leidseplein
gebracht waar die wagens werden gekoppeld aan passerende trams van lijn
10. Dit leidde tot ingewikkelde rangeerpartijen.
Aan alles komt een einde: ofwel de motorwagen voerde standaard een
bijwagen mee ofwel de motorwagen kreeg geen bijwagen mee te zeulen.
Nog weer later werd de bijwagen gewoon ingebouwd in de motorwagen en
noemde men dit verschijnsel “gelede tram”. Twee tramwagens met een
scharnierend tussenstuk. De Amsterdamse tram experimenteerde daarmee al
in de jaren dertig met de tweelingstellen 161/162 en 177/178.
Tegenwoordig rijden in Amsterdam trams die wel vijf “bakken” hebben
Bij de Amsterdamse tram waren bijwagens in gebruik in de periode
1900-1983. Aanvankelijk waren bijwagens voormalige paardentrams. Pas in
1910 verschenen bijwagens die als zodanig waren gebouwd. Deze wagens
kregen de nummers 401-420, in 1913 gewijzigd in 301-320 met het oog op
het plan de wagens te veranderen in motorwagens. Vervolgens verschenen
de 421-500 en opnieuw 401-420 die later de nummers 601-700 kregen.
Daarvan waren de 453-470 (601-618) als open wagens uitgevoerd. In 1914
en latere jaren werd de grote bijwagenserie 701-880 in dienst gesteld.
Het jaar 1921 bracht een voor Amsterdam nieuw type bijwagen in de vorm
van de middenbalkonwagens 881-900 dat in 1930 werd gevolgd door de
verlengde versie daarvan, de middenbalkonners 931-950. Tenslotte kwamen
in 1930 de blauwe bijwagens 901-930 in dienst. Al dit materieel was
tweeassig.
Na 1945 is op dit stramien verder geborduurd door het aanschaffen van
drieassige motor- en bijwagens. Er verschenen 50 drieassige bijwagens
waarmee als hoogste wagennummer het nummer 1000 werd bereikt.
Gerestaureerde bijwagen 663 en replica van bijwagen 600
op de Amsterdamse museumlijn, 18-9-2010. De 663 kwam in 1912 in dienst
met het nummer 445 en werd in het in 1916 ingevoerde nummerschema
vernummerd in 663. In de jaren 1940-1948 deed de wagen bij de NZH dienst
op de Haarlemse stadstram. Nadien verbleef het rijtuig enige tijd in het
trammuseum te Weert.
Gerestaureerde bijwagen 916 die gedurende de langste tijd van
zijn leven als motorwagen 470 heeft dienst gedaan, 19-9-2009
Foto Jeroen Epema
De komst van de gelede trams in de
jaren vijftig en zestig veroorzaakte het geleidelijk verdwijnen van de
bijwagens. In 1968 gingen de laatste tweeassige bijwagens buiten dienst.
Verdere vernieuwing van het wagenpark leidde er toe dat ook de
drieassige wagens het veld ruimden. Sinds 1983 kent de Amsterdamse tram
geen bijwagens meer.
Wat is van dit alles als museumwagen bewaard gebleven? In de eerste
plaats de voormalige paardentramwagen 64. De wagen is de enige
Amsterdamse paardentram die heeft overleefd. Reeds in 1900 was de wagen
ingericht tot provisorische bijwagen. In 1907 volgde verbouwing tot
volwaardige elektrische bijwagen. Maar in 1915 is de wagen verkocht aan
de Rotterdamse tram. Dit trambedrijf komt de eer toe het voertuig tot op
de huidige dag te hebben bewaard. In 2000 bezocht de 64 zijn Amsterdamse
werkterrein nog eens door als paardentram deel te nemen aan de parade in
het kader van 100 jaar Gemeentetram. Een foto van de 64 als de
Rotterdamse 514 vindt de lezer in de rubriek “De Amsterdamse
paardentram”.
Soms moet men zich behelpen met replica. Er “bestaat” nog een voormalige
Amsterdamse paardentram, zijnde de 211 die in 1904 werd verbouwd tot
open elektrische bijwagen. Maar, zoals gezegd, het voertuig is niet het
originele exemplaar. De echte 211 kreeg in 1917 het nummer 600. In 1944
werd de wagen, samen met zijn zusje 599, nog goed genoeg bevonden om te
worden gevorderd door de Duitse autoriteiten die op zoek waren naar
trams die zouden moeten dienst doen in Duitse steden. Daar kwam weinig
van terecht. In 1948 kwamen de 599 en 600 terug in Amsterdam doch
slechts om te worden doorgezonden naar de sloper. Zie daartoe de
subrubriek “Vordering trams” onder de rubriek “Trams allerlei”.
De huidige museumbijwagen 721 is
waarschijnlijk de kilometerkampioen van de boldakbijwagens. De foto is
gemaakt op 2-8-1955 in de Celebesstraat. De wagen bezit reeds een truck
die voor het aanbrengen van railremmen is voorbereid.
Van de serie bijwagens 401-420 (301-320) is de 307 gespaard gebleven die
vrij onlangs als motorwagen 307 op de Amsterdamse museumlijn te zien
was. Op deze museumlijn reed de 307 met bijwagen 663. Deze bijwagen is
de enige dienstvaardige museumbijwagen uit de serie 619-700. Ook de
restanten van de 679 bestaan nog in afwachting van mogelijke
restauratie.
Van de serie open bijwagens bestaat nog de 606 in niet-dienstvaardige
staat. Deze 606 is de enige overlevende representant van de serie open
bijwagens 601-618 (voorheen 453-470). Ook voor deze wagen geldt: wachten
op restauratie.
Van de grote bijwagenserie 701-880 zijn voldoende exemplaren aanwezig om
de verschijningsvormen van dit type bijwagen door de jaren heen te
kunnen tonen. Sommige wagens van dit type uit de deelserie 701-740
hebben een lange staat van dienst gehaald; zo reed de 721 in de periode
1914-1968 op de Amsterdamse tramrails en vervolgens nog menige kilometer
als museumtram.
De achterliggende oorzaak van het feit dat van de serie 701-880 nog 14
wagens bestaan is de vroegere gedachte deze wagens geschikt te maken
voor dienst als stoomtramrijtuig op de lijn Hoorn-Medemblik. Dit bleek
geen haalbare zaak te zijn. Daarom zijn deze bijwagens teruggehaald naar
Amsterdam. Ook is een aantal wagens van deze serie bewaard bij het GVB.
Thans (2011) zijn aanwezig: 721, 731, 739, 748, 754, 757, 766, 778, 780,
792, 807, 816, 820 en 822. De 757 bevindt zich echter in een Duits
trammuseum. De 766 is verbouwd tot NZH-bijwagen B 37 en staat in Den
Haag. De 778 wordt verbouwd tot bijwagen van de vroegere NBM (lijn
Utrecht-Zeist). De 731 en 792 zijn gerestaureerd en doen regelmatig
dienst op de museumtramlijn. Daarvan heeft de 792 de oorspronkelijke
langsbanken terug gekregen. De 754 wordt gerestaureerd. Mogelijk wordt
ooit een van de overige bijwagens verbouwd tot een replica van een
motorwagen van de serie 476-490. De 822 kan worden hersteld als bijwagen
die kan dienst doen achter de eventuele EMW-Union 72 waarmee een stukje
Amsterdamse tramhistorie wordt hersteld. Wat met de overige wagens staat
te gebeuren is nu nog een open vraag.
Van de middenbalkonwagens 881-900 is helaas geen exemplaar bewaard
gebleven. Gelukkig bestaat nog wel de 946, afkomstig uit de serie
verlengde middenbalkonners 931-950.
Op de museumlijn is als vertegenwoordiger van de blauwe bijwagens de 916
te zien. Gedurende tal van jaren vertoonde deze wagen zich als
motorwagen 470 die met 29 zusters dienst deed in de serie motorwagens
446-475.
Tenslotte zijn van de drieassige bijwagens nog een aantal museumwagens
aanwezig. Daartoe behoort de 987 die op de museumlijn is te zien.
Bijwagen 946 in enigszins gevandaliseerde staat bij de
Amsterdamse museumlijn, 31-10-2010
In 1955 kwam het voor het laatst voor
dat wegens verwacht druk vervoer bijwagens werden geplaatst achter
motorwagens op een tramlijn die met losse motorwagens werd bediend. Dit
gebeuren vond plaats op lijn 17 (Surinameplein-Centraal Station).
Een reprise van dit fenomeen werd nog gegeven in 1960 toen lijn 2
tijdelijk niet door de Leidsestraat kon rijden. De losse drieassers van
lijn 2 werden toen van bijwagens voorzien. Maar deze keer ging het niet
om tijdelijk druk vervoer. De bedoeling was het aantal trams van lijn 2
te verminderen. Als compensatie kreeg lijn 2 bijwagens zolang de lijn
via de Rozengracht werd gevoerd. De Rozengracht werd toen belast met
drie tramlijnen (1, 2 en 13), reden om het aantal te passeren trams te
verminderen.
Het jaar 1983 was het laatste waarin bijwagens hebben dienst gedaan.
Uiteraard waren dit drieassers.
Bijwagen 1000 in dienst op
lijn 25, Rivierenlaan, 20-4-1958
766 achter motorwagen
473 op de voorlaatste dag van lijn 5 (Amstelstation-Centraal Station),
Bakkersstraat, 20-5-1965
De drieassige bijwagens 951-1000 zijn
in het museumbestand vertegenwoordigd door de 958, 961, 968 en 987. De
966 bestaat ook nog en bevindt zich in Duitsland. De 965 schijnt te
worden bewoond op het voormalige NDSM-terrein. De 999 is nog “half”
aanwezig als badkuipbijwagen H 11.
Naast de als elektrische bijwagens aangeschafte 401-420 en 601-1000
hebben bestaan tot bijwagen verbouwde paardentrams die reden onder hun
paardentramnummer uit de reeks 1-269. In 1916 zijn deze wagens –
voorzover nog aanwezig - genummerd 501-6.. maar niet alle. In ieder
geval hebben bestaan 501-562 en een deel van de reeks 563-611. De 563 en
hoger genummerde wagens zijn kort daarna afgevoerd. Tenslotte verschenen
nog de open bijwagens ex-paardentram 566-600 waarvan de laatste
exemplaren in 1948 zijn gesloopt, tezamen met de eerder genoemde
601-618.
Gedetailleerde informatie over de bijwagennummering is te vinden in de
bijdrage Amsterdamse tramnummering op deze site.
In oude tijden, toen bijwagens slechts gedurende delen van de dag in
dienst waren, moesten die bijwagens naar aanhaakplaatsen van de
tramlijnen worden geconvooieerd. Een voorbeeld is lijn 3. Deze lijn
stalde haar aanhangrijtuigen tussen 1902 en 1904 in remise
Stadhouderskade met aanhaakplaats Overtoom. Tussen 1904 en 1918 waren de
aanhangrijtuigen van deze lijn ondergebracht in remise Linnaeusstraat
met als aanhaakplaatsen resp. Station Weesperpoort, Sarphatistraat en
Mauritskade.
Lijn 3 met een driewagentramstel aan het eindpunt Mauritskade,
ca. 1907. Gezellige drukte met trams, ook van andere lijnen. Duidelijk
is de wachtkamer te zien die het beginpunt was van de eerste lijn 6.
Prentbriefkaart.
Werk aan de winkel! De te restaureren bijwagens 606 en 679 in
afwachting, 18-2-2011.
Foto Hans de Meij
In latere jaren werden motor- en
bijwagens van een bepaalde lijn ondergebracht in een van de hoofdremises
Havenstraat, Lekstraat en Nieuwe Achtergracht en konden de hulpremises
voor andere doeleinden worden gebruikt. Zo is het gebouw van remise
Emmastraat nog steeds te bewonderen en is ook de voormalige remise
Linnaeusstraat nog herkenbaar aanwezig. Andere hulpremises waren
Amsteldijk (in de jaren tachtig gesloopt voor uitbreiding van het
Gemeentearchief), Brouwersgracht en Watertoren (tijdelijke remise op de
plaats waar nu remise Lekstraat staat).
Foto’s van de auteur tenzij anders vermeld
Cor Fijma - corfijma@amsterdamsetrams.nl
22 oktober 2011