Seriegewijze materieelbeschrijvingen
Geheugen van de Amsterdamse tram

[terug naar index MATERIEELBESCHRIJVINGEN]

Share |

Bijwagens 701-880 (Boldakkers of Onderzeeërs)
door: Cor Fijma

In de jaren tien kwam de Gemeentetram voor de noodzaak te staan grote aantallen bijwagens aan te schaffen. Niet alleen de uit de paardentramtijd stammende bijwagens dienden te worden vervangen. Uitbreidingen van het net noopten ook tot uitbreiding van materieel.

Het bedrijf had reeds 120 bijwagens in dienst gesteld. Daarvan zijn 20 stuks verbouwd tot motorwagens (de serie 301-320) en 18 stuks (de serie 453-470, later 601-618) waren open wagens. De overige 82 bijwagens (de serie 401-452 en 471-500, later 619-700) waren bedoeld als standaard bijwagens.
Voor de nieuwe bijwagens werd een constructie ontworpen zonder lichtkap. Zo kwamen de wagens bekend te staan als “boldakkers” en ook wel als “onderzeeërs”. Kennelijk deed het ontwerp denken aan onderzeeboten die in de eerste wereldoorlog van zich deden spreken. De wagens hadden een verbeterd veersysteem ten opzichte van de 82 eerder verschenen bijwagens.

In 1914 kwamen de eerste 40 nieuwe bijwagens in dienst met de nummers 701-740. De fabriek van Werkspoor was aansprakelijk voor de bouw. In 1917 volgden nog 50 wagens met de nummers 741-790 en nog eens 50 stuks in 1918 met de nummers 791-840. Ook deze 100 wagens kwamen van Werkspoor. Tenslotte verschenen de 841-880 in 1921 die het levenslicht zagen in de Duitse fabriek HAWA.


Foto 1. De 744 bij Werkspoor in de fabriekshal, 1916
Collectie Karel Hoorn

Bepaald uniek was de signalering die in de wagens was gemonteerd. De conducteur die op het achterbalkon zijn dienst verrichtte had een handel tot zijn beschikking dat een koord in werking deed treden dat op zijn beurt een blaasbalgje bediende dat een mondfluitje zijn werk deed doen. In de tijd waarin nog met twee bijwagens werd gereden was het mogelijk de toonhoogte van de fluit in te stellen. Iedere bijwagen kon op eigen toon het signaal geven. Een driewagentramstel zette zich in beweging na twee fluitsignalen van de bijwagens en een belsignaal van de motorwagen. Je moet het maar verzinnen. Dit straatgeluid was typisch Amsterdams en is onverbrekelijk verbonden met de oude tram.


Driewagenstel van lijn 10 (279+721+750) bij remise Havenstraat, 1925
Fotograaf onbekend

De zo ontstane grote serie van 180 bijwagens domineerde uiteraard het aanzien van de tram. In de Haarlemmerstraat, Utrechtsestraat en Leidsestraat waren de 701-880 echter niet toegelaten. Zij konden dus geen dienst doen op de lijnen 1, 2, 5 en 11. Ten aanzien van lijn 11 werd deze regeling al snel beëindigd. Het verbod voor de Leidsestraat heeft echter de typewagens 619-700 een flink uitgestelde pensionering bezorgd. Tot in 1957 reden deze wagens op de lijnen 1 en 2. Niettemin heeft lijn 1 een periode gekend van gebruik van de wagens 701-880. Ook in de Haarlemmerstraat zijn de 701-880 te zien geweest op lijn 12 die in 1945 lijn 5 in die straat opvolgde.

Op vrijwel alle tramlijnen hebben de wagens dienst gedaan, uiteraard met uitzondering van de lijnen waarop nooit bijwagens hebben gereden zoals 18 en 26. Ook lijn 21 was een lijn waarop de wagens zich niet vertoonden hoewel die lijn wel met bijwagens heeft gereden. Zelfs lijn 2 heeft een korte periode gekend waarin de lijn met de Boldakkers reed. Het laatste vond plaats in 1951 toen de lijnen 1 en 2 tijdelijk waren ingekort tot de N.Z. Voorburgwal bij de Paleisstraat wegens omvangrijke railwerkzaamheden op de splitsing N.Z. Voorburgwal/Raadhuisstraat. Daartoe moest een kopeindpunt op de Nieuwezijds worden ingenomen. Dan moet je niet met eenrichtingtrams aankomen, in de meest letterlijke zin. Om die reden hebben de lijnen 1 en 2 tijdelijk van materieel gewisseld met de lijnen 13 en 17.


Lijn 2 met de 285+863 op het tijdelijke kopeindpunt op de N.Z. Voorburgwal bij de Paleisstraat, 29.7.1951
Fotograaf onbekend

Bijwagen 708 werd in 1927 gekozen als proefkonijn voor de nieuwe kleur blauw met grijs die men dacht aan de tram te moeten geven. Bovendien werden de draaibare balkondeuren gewijzigd in schuifdeuren. Deze voorzieningen zijn aangebracht bij de in 1929 en 1930 in dienst gestelde motorwagens 396-445 en bijwagens 901-930.


De afwijkende bijwagen 716 (ex-708) doet in 1954 nog dienst op lijn 3 maar zou een jaar later worden afgevoerd. Planciusstraat, 1954
Foto H.W.E. de Bock †

Ook de 701-880 hadden twee langsbanken waarop de passagiers konden plaats nemen. In de jaren 1935-1941 zijn de 701-826 van dwarsbanken voorzien. Daarbij waren ook tweepersoons dwarsbanken die later zijn vervangen door eenpersoons exemplaren. Vandaag de dag is de 731 op de museumlijn te zien met tweepersoons banken. De 827-880 kwamen nooit aan die modernisering toe.

Een andere verbetering betrof het aanbrengen van roosters op de tochtgevoelige ventilatieraampjes boven de zijruiten. Daarvan zijn bovengenoemde 701-826 voorzien, echter niet de 782, en bovendien de 827, 828, 831, 838, 841, 845, 850, 865, 869, 870 en 874.


De 782 zonder roosters voor de ventilatieraampjes doet in 1953 dienst op lijn 13 op de toenmalige keerlus Bos en Lommerplein
Foto H.W.E. de Bock †

Bijzondere wagens waren ook de 730 en de 880 met hun unieke ventilatoren.


De gekneusde 730 bij de centrale werkplaats op het Bellamyplein wordt in 1965 gereed gemaakt voor sloop. De wagen vond zijn einde bij een ontsporing in de Bilderdijkstraat tijdens zijn dienst op lijn 3
Foto Peter de Kock


De 880 in dienst op lijn 5, Amstelstation, 1.9.1957

Amsterdamse tramvernuftelingen staan voor niets. Zo konden in de jaren twintig bijwagens worden gekoppeld aan EenManWagens dankzij het aanbrengen van een inrichting die het de bijwagenconducteur mogelijk maakte door een druk op de knop de bestuurder te doen weten dat een passagier de wagen wenste te verlaten. Deze voorziening was aangebracht bij de bijwagens 821-830 en 864-880. Nog jaren na het staken van de eenmanbediening konden deze bijwagens worden herkend aan een extra contactdoos voor een kabelverbinding met de motorwagen.


De 875 met twee contactdozen aan de dakrand in dienst op lijn 3 op de standplaats Station Muiderpoort, 1955

In de dertiger jaren ontstond een bijwagenoverschot, redenen om naast de 901-930 ook 15 bijwagens van de serie 701-880 te wijzigen in motorwagens. Daartoe werden aangewezen de 701-707 en 709-716 die aldus verder door het leven gingen als motorwagens 476-490. De 708 kreeg toen het nummer 716.


Bijwagen 707 is zich nog niet bewust van zijn toekomst als motorwagen in de serie 476-490, Stationsplein, 28.6.1936
Fotograaf onbekend

Niet minder dan 33 bijwagens van deze grote serie dienden in 1944 beschikbaar te worden gesteld voor dienst in Duitsland. Voor de meeste wagens liep dit slecht af. Slechts acht exemplaren zijn sinds 1945 hersteld. De 746 is ergens in het toenmalige Duitse rijk ten onder gegaan. De overige 24 wagens zijn bij aankomst in Amsterdam direct doorgezonden naar de sloper; dit betrof de 722, 736, 738, 740, 744, 745, 755, 764, 774, 779, 791, 826, 831, 843, 851, 853, 857, 859, 860, 861, 866, 867, 876 en 877. Zodoende bestond de bijwagenserie 716-880 na 1945 nog uit 140 wagens.

De in de eerste helft van de jaren vijftig aangevangen verbouwingen van tramwagens tot eenrichtingwagens liet ook deze serie bijwagens niet onberoerd. Deze ingreep ging voorbij aan de 716, 718, 723, 726, 729, 734, 747, 761, 765, 767, 768, 786, 788, 849, 856, 868 en 873. Deze rijtuigen, behalve 868, zijn in 1955 gesloopt, sommige met niet herstelde schaderijding.

Van de overige 124 wagens waren 85 stuks bestemd om dienst te doen achter de Blauwe wagens en de Utrechtenaren, trams die voorlopig nog niet konden worden gemist. Daartoe zijn de overgebleven exemplaren uit de reeks 717-825 voorzien van railremmen. Vier stuks van die 85 wagens zijn ingrijpender verbouwd om dienst te kunnen doen achter de gemoderniseerde motorwagens uit de Blauwe-wagenfamilie; dit betrof de 724, 737, 758 en 760. Net als de motorwagens kregen zij een conducteursloge en op afstand te bedienen vouwdeuren. Op de voorbalkons van deze wagens werden klapzittingen aangebracht. Het plan om 70 bijwagens aldus te verbouwen is echter niet voortgezet.
Aanvankelijk hebben ook enkele langsbankwagens uit de reeks 827-880 railremmen gekregen: de 828, 835, 839 en 854. De 878 heeft enige tijd gereden met een voor railremmen voorbereide truck. Nadere inzichten leidden er blijkbaar toe dat railremmen waren voorbehouden aan dwarsbankwagens. Na enige truckwisselingen met wagens uit de reeks 717-825 raakten de genoemde vijf wagens weer railremloos.


De 817 bezit reeds een voor het aanbrengen van railremmen voorbereide truck. De railremmen zijn echter nog niet aangebracht. Slotermeer, 10.3.1957


Foto 11. De 758 gemoderniseerd in dienst op lijn 4, Westerscheldeplein, 26.1.1958


De 835 met railremmen in dienst op lijn 10, Molukkenstraat, 24.4.1955
Foto Cor van Mechelen †

De 39 langsbankbijwagens uit de reeks 827-880 hebben hun laatste jaren gesleten achter de grootbordesmotorwagens. De komst van steeds meer gelede trams in de jaren 1959 en 1960 maakte de railremloze tramstellen overbodig. In 1960 waren deze tramstellen uit de dienst verdwenen.
In 1959 verhuisde de 846 naar sanatorium “Zonnestraal” en zijn gesloopt de 828, 830, 836-840, 844, 847, 852, 858, 865, 868, 869, 871, 872, 878 en 880. De 868 onderging zijn lot als laatst overgebleven tweerichtingwagen. In 1960 zijn de 827, 829, 832-835, 841, 842, 845, 848, 850, 854, 855, 862-864, 870, 874, 875 en 879 gesloopt.


De 846 als revalidatiemiddel in sanatorium “Zonnestraal”. Naast de wagen is een “tramhalte” gelegd. 17.10.1959
Foto P.H. Kiers †

Sinds 1960 waren dus nog slechts 85 wagens van de oorspronkelijke 180 stuks overgebleven. Zij verrichtten hun diensten achter de Blauwen en de Utrechtenaren. In 1961 zijn gesloopt 719, 720, 724, 732, 737, 758, 760, 762, 769, 782 en 803. De 782 was een buitenbeentje zijnde de enige bijwagen die geen ventilatieroosters maar wel railremmen bezat.

De toen nog aanwezige 74 bijwagens hebben hun diensten sindsdien voornamelijk verricht in de spitsuren. In de jaren 1965-1968 vond verdere afvoer van de wagens plaats tot zij uit de normale dienst verdwenen waren. De toen nog overgebleven 10 stuks zijn bewaard als reservewagens. Die tien waren de 721, 731, 735, 757, 759, 777, 781, 792, 814 en 821. De 721 droeg toen echter het nummer 776. Met het oog op hun reservestatus zijn de wagens vernummerd in 876-885, in aansluiting op de tien overgebleven Blauwe wagens die werden vernummerd in de reeks 863-875. De wagens hebben echter niet meer in de normale dienst gereden. In 1969 zijn negen wagens afgevoerd. De resterende wagen 876 (ex-776 = ex-721) is nu nog bij GVB als museumrijtuig 721 opgeborgen. Ook beschikte het bedrijf nog over de 780 die is ingericht als kantoorwagen H17 maar nu niet meer als zodanig in gebruik is.


Dit kan dus ook gebeuren: twee keer de 721 op een foto. Museumbijwagen 721 ontmoet op de Weteringlaan zijn gelijkgenummerde opvolger, 9.4.1971
Foto Frans Boom


De 780 als kantoorwagen H 17 in remise Lekstraat, 20.5.1983
Foto P.H. Kiers †

In onderstaande tabel is te zien welke wagens uit de serie 701-880 als museumrijtuig in Amsterdam en elders zijn bewaard en welke hun status is.

721 museumrijtuig GVB, opgeborgen
731 in dienst op de Amsterdamse museumtramlijn in de toestand van de jaren 30
739 museumrijtuig uit het voormalig trammuseum te Weert, opgeborgen
748 uiterlijk gerestaureerd in originele kleurstelling, opgeborgen
754 in restauratie bij de Amsterdamse museumlijn
757 museumrijtuig in Wehmingen (Duitsland)
766 gerestaureerd als NZH “B 37”, in beheer bij de Tramweg Stichting in Den Haag
778 te restaureren als wagen van de voormalige NBM, opgeborgen
780 voormalige kantoorwagen H 17 bij GVB, opgeborgen
792 in dienst op de Amsterdamse museumtramlijn in de toestand van de jaren 10
807
in afwachting van een bestemming opgeborgen
816 in afwachting van een bestemming opgeborgen
820 in afwachting van een bestemming opgeborgen
822 in afwachting van restauratie tot motorrijtuig serie 476-490 opgeborgen
846 als museumrijtuig na brand gesloopt. Langsbanken geplaatst in 792.

Tabel betreffende afvoer van de bijwagens in de jaren 1965-1968

1965: 728, 730, 741, 743, 752, 773, 790, 794, 795, 800, 810, 812 (12 stuks)
1966: 717, 733, 742, 771, 772, 793 (6 stuks)
1967: 725, 727, 748, 749, 751, 753, 754, 756, 763, 766, 770, 778, 783, 785, 789, 796- 799, 801, 802, 804-807, 811, 816, 818, 820, 822 (30 stuks)
1968: 739, 750, 775, 779 (ex-776), 780 (wordt kantoorwagen), 784, 787, 808, 809, 813, 815, 817, 819, 823-825 (16 stuks)

Tabel betreffende de vernummering van de tien overgebleven bijwagens per 1.1.1969, met bestemming van de wagens na afvoer

731 = 878. Bewaard als museumwagen 731
735 = 885. Gesloopt
757 = 880. Bewaard als museumwagen 757
759 = 879. Gesloopt
776 = 876. Bewaard als museumwagen 721
777 = 877. Afgevoerd naar een horeca-inrichting te Eindhoven
781 = 881. Gesloopt
792 = 882. Bewaard als museumwagen 792
814 = 884. Gesloopt
821 = 883. Gesloopt


De 869 vond na afvoer nog emplooi als keet bij het spoorwegemplacement Rietlanden. Op deze plaats passeert thans (2010) tramlijn 10, 4.6.1961

Foto’s van de auteur tenzij anders vermeld

Geraadpleegd:

Trams en tramlijnen; 70 jaar elektrische tram in Amsterdam, C. van Mechelen †, Rotterdam, 1970
Portret van een tramtype: de Amsterdamse bijwagens 701-880, Ab van Donselaar in “Tram”, uitgave “Vereniging Rijdend Elektrisch Trammuseum”, nr. 1, Amsterdam, 1980
Een eeuw elektrische exploitatie van de tram in Amsterdam, H.J.A. Duparc †, Delft, 2000.

Cor Fijma - corfijma@amsterdamsetrams.nl
1 mei 2010

[terug naar index MATERIEELBESCHRIJVINGEN]

laat een berichtje achter

omhoog

 

eXTReMe Tracker