Slijpwagens
Door Hans
de Haan
hansdehaan@amsterdamsetrams.nl
Als snel na de invoering van de
elektrische tram ontstonden er klachten over toenemend lawaai. Dit werd
veroorzaakt door een verschijnsel dat golfslijtage wordt genoemd en dat
nog steeds een probleem is voor spoor- en trambedrijven. Er is veel op
gestudeerd en er zijn vele theorieën over dit verschijnsel.
Waarschijnlijk zijn er verschillende oorzaken en ontstaat het probleem
bij elk bedrijf om een andere reden. Vast staat dat beginnende
golfslijtage snel verergert door allerlei dynamische verschijnselen van
de wielen op het spoor. De golfslijtage veroorzaakt veel lawaai en door
de trillingen ontstaat slijtage aan de tram en breken er nogal eens
onderdelen af.
In de begintijd van de tram werd met
een soort vijlblok geprobeerd de golfslijtage weg te werken. Dit blok
was een halve of een hele meter lang en werd door twee werklieden
eindeloos heen en weer getrokken over het spoor. Het vijlblad aan de
onderzijde was met spieën bevestigd en kon worden vervangen als het bot
geworden was. Zo werden de ergste stukken gladgemaakt. Het vijlblok werd
ook wel gebruikt om stotende lassen vlak te maken. In die tijd bestond
er nog geen langgelast spoor en werden ook bij de tram de raillengtes
met lasplaten verbonden.
Om golfslijtage weg te slijpen met de hand is een bijna uitzichtloos
karwei. Er werden ook wel langere handgrepen aan het blok gemaakt zodat
de werklieden konden blijven staan en heen en weer lopen. Er kon dan
over een wat langere afstand gevijld worden, maar er werd toch meestal
maar een stukje van 1 tot 2 meter bewerkt. Het effect was dan dat de
korte golven van de golfslijtage (met een golflengte van een paar
centimeter, werden vervangen door lange golven, waardoor de trams gingen
hobbelen en het comfort voor de trampassagiers minder werd.

In 1913 nam de Gemeentetram een proef met een zogenaamde
Caro-vijlmachine, die waarschijnlijk werkte met roterende slijpstenen.
Deze proef slaagde niet, omdat ook met die machine niet vermeden kon
worden dat de ongewenste lange golven in het spoor kwamen.
In die tijd verschenen er in de vakpers berichten over tramwagens die
met slijpstenen waren uitgerust en die over lange afstanden het spoor
vlak konden maken. De volgende plaatjes komen uit een leerboek uit
ongeveer 1920, maar de afgebeelde constructies waren waarschijnlijk wel
ouder.

slijpwagen 1

In dat boek over elektrische tractie stond ook nog een plaatje van een
slijpwagen die compleet nieuw was gebouwd. Hier waren ook watertanks
ingebouwd, die als ballast dienden. Het water werd echter ook gebruikt
om de slijpstenen te koelen. In deze slijpwagens waren de blokken niet
als vijl uitgevoerd, maar het waren echte slijpstenen van
carborundumkorrels, die door een sterk bindmiddel tot een degelijk blok
waren samengesteld.

In 1915 werd de pekelbijwagen 3 omgebouwd tot slijpwagen. Hiermee werd
net zo lang over het spoor gereden tot het weer glad is. Als er op tijd
begonnen wordt kun je de golfslijtage vrij snel weghalen, maar in
ernstige gevallen moet je honderden keren heen en weer rijden.

In 1930
werd de slijpinstallatie overgezet in de pekelbijwagen 2. Bij de eerste
slijpwagen van het GVB werden de blokken niet door veren maar via een
hefboom en een gewicht op de rails gedrukt.
Deze wagen werd tot 1953 gebruikt en kreeg zelfs nog het nummer SL 2.
Deze eerste slijpwagen had één slijpsteen voor elke rail. De vroegere
pekeltank was gevuld met met water om de stenen te koelen. De slijpwagen
werd waarschijnlijk getrokken en geduwd door een rangeerwagen met
schaarbeugel.
In 1941 werd motorwagen 39 tot slijpmotorwagen verbouwd. Deze wagen was
speciaal gekozen vanwege de grote radstand, waardoor het mogelijk was om
aan elke kant twee slijpstenen achter elkaar te monteren. De wagen kreeg
een schaarbeugel en speciale buitenverlichting. Omdat altijd in de nacht
werd gewerkt en er dan heen en weer werd gereden, moesten andere
weggebruikers attent gemaakt worden op de wagen die af en toe op het
linker tramspoor reed. Boven op het dak was tussen de gebruikelijke
koplantaarns met witte glaasjes, een rood verlichte driehoek zichtbaar
en de wagen had aan elke kant twee grote reflectorlampen, met elk een
witte en een rode lamp.

de SL1
foto:
onbekend
In de jaren ’50 van de vorige eeuw werden twee
nieuwe slijpwagens gebouwd. Deze hadden een centrale cabine, zodat de
bestuurder gemakkelijker van balkon kon wisselen bij het heen en weer
rijden. Ook werden bij de nieuwe wagens de stenen met perslucht op en
neer bewogen. De eerste, die het nummer SL 2 kreeg, werd door Werkspoor
gebouwd op de truck van motorwagen 311 en kwam in 1953 in dienst. De
tweede, de SL 3, werd ook door Werkspoor gebouwd op de truck van
motorwagen 319. Deze kwam in 1956 in dienst, waarna de SL 1 buiten
dienst werd gesteld. De SL 1 werd in 1958 gesloopt. Alle 3
slijpmotorwagens hadden een pantograaf van enorme afmetingen, net als de
rangeermotorwagens uit de beginjaren van de elektrische tram in
Amsterdam. Deze grote schaarbeugel was nodig omdat de bovenleiding in
Amsterdam oorspronkelijk erg hoog hing.

SL2 Bellamyplein -
zomer 1966
foto: Hans de Haan
Van de SL 3 sneuvelde de grote
pantograaf, die afkomstig was van de SL 1, tijdens een storm in november
1972. Daarna werd een gewone schaarbeugel gemonteerd zoals de oudste
gelede wagens hadden. De andere grote pantograaf ging in 1981 naar de
museumlijn.

SL 2 op het Kwakersplein
- 5 maart 1975
foto
Piet Kiers †
De SL
2 werd gereviseerd in december 1974 en januari 1975 en daarbij verbouwd
tot eenrichtingwagen.

SL 2 tijdens de revisie – 24 januari
1972
Foto
©
Rob van Ee
Het
was de bedoeling om voortaan niet meer in de nacht heen en weer te
rijden, maar om overdag tussen de normale dienst een speciale route te
rijden, waarbij dan telkens de slechte stukken geslepen werden. In
december 1974 werden beide slijpwagens voorzien van een afneembare
sneeuwschuiver. In de strenge winter van 1979 werd die van de SL 2 voor
het eerst gebruikt.

Slijpwagen SL2 met
sneeuwploeg - 14 februari 1979
foto:
onbekend

SL 2 met sneeuwploeg, Lekstraat, 14
februari 1979
foto
Piet Kiers †
De SL 3 was toen al
gesloopt. Deze wagen was in 1977 binnengenomen voor een revisie, die
echter vrij snel werd gestopt omdat de wagen te slecht bleek te zijn. De
SL 3 zou daarbij worden aangepast aan de SL 2. Er is toen besloten om
een nieuwe slijpwagen te bouwen.
Ook de nieuwe slijpwagen werd ingericht om
altijd in dezelfde richting te rijden. Van collega-trambedrijven was
inmiddels vernomen, dat het voordelig was om met vier slijpstenen achter
elkaar te rijden. De eerste steen poetst dan de rail schoon en de
volgende 3 slijpen materiaal weg. Er kan dan 3 maal zo snel geslepen
worden als met 2 stenen achter elkaar. Daarom werd besloten 2 nieuwe
slijpwagens te laten bouwen die gekoppeld zouden gaan rijden. Eerst werd
de motorwagen 475 aangepakt. De wagen kreeg nieuwe balcons met ruiten
van een gelede wagen en een stuurstroominstallatie, die speciaalwas
ontworpen voor de 2 DW503 motoren.

De 475 wordt door de H9 naar de werkplaats gebracht voor de ombouw tot
SL4 - Bellamyplein – 19 augustus 1975
Foto
©
Rob van Ee

Rangeren met de SL4 – 15 september 1977
Foto
© Rob van Ee
Het
middengedeelte van de wagenbak werd dicht gemaakt met stalen platen,
maar het houten geraamte bleef intact. De truck ging in het voorjaar van
1976 naar Schörling in Hannover om voorzien te worden van de
slijpinstallatie. Schörling leverde ook de andere apparatuur. Om die in
te kunnen bouwen werd de complete bak in oktober 1976 naar Schörling
gebracht. In december 1976 keerde het geheel terug uit Hannover, waarna
het GVB nog bijna een jaar bezig was met het inbouwen van de
tractie-installatie en het verder afwerken van de wagen. In december
kwam de SL 4 in dienst en in de winter van 1979 werd ook deze slijpwagen
als sneeuwschuiver ingezet. De SL 4 kwam in dienst als reclamewagen voor
een tuincentrum in Amsterdam-oost en was daarom lichtgroen geschilderd.

Slijpwagen 4 als reclametram, 30 maart
1978
Foto
© Rob van
Ee
Intussen was
gebleken dat de slijpstenen vernield werden als er in bogen werd
geslepen. Door de lange radstand van de truck kwamen de stenen zo ver
naar binnen dat ze door het asfalt stuk werden getrokken. Hier was geen
rekening mee gehouden. Het GVB had er niet aan gedacht en Schörling had
nog nooit een slijpwagen met zo grote radstand gebouwd. Besloten werd
daarom dat de tweede slijpwagen een vierasser zou worden en dat de SL 4
ook van draaistellen zou worden voorzien zodra de SL 5 klaar was.
Door de problemen met de slijpinstallatie is de SL 4 niet veel
gebruikt. Dat was ook de reden dat het contract met het tuincentrum werd
ontbonden.
In 1980 werd
begonnen aan de ombouw van motorwagen 473. Deze wagen werd verbouwd bij
een carrosseriebedrijf in Coevorden. Hier werd ook de opbouw van het
middengedeelte vernieuwd. Alle vertikale stijlen, horizontale liggers
en de dakregels werden door stalen profielen vervangen. Alleen de zware
stelbalken bleven over.


Ombouw SL5 in
Coevorden
foto's: onbekend
Omdat er niet zoveel
reservemotoren van gelede wagens beschikbaar waren, werd besloten om per
slijpwagen maar 2 motoren in te bouwen.
Bij RMO in Amsterdam, gevestigd in een deel van het oude
Werkspoor-complex, werden de vier draaistelframes gebouwd. Men was net
bezig met het leveren van nieuwe draaistelframes voor de gelede wagens
van Beijnes, dus dat kwam goed uit. Er moesten wat extra aanpassingen
worden gemaakt, maar dat was geen probleem. Rademaker in Rotterdam
leverde een soort verdeelkast waardoor de ene tractiemotor toch beide
wielassen kon aandrijven. Omdat de motor meer middenin het draaistel
hing, was er geen ruimte voor een wiegbalk. Daarom zijn de
buitenliggende wiegveren van een drieasser gebruikt. De wagenbak rust
via een rol direct op de wiegveren en er is geen centrale draaikom
nodig, die het gewicht van de bak moet dragen. Er is alleen een onbelast
draaipunt.
De
stuurstroominstallatie werd speciaal ontwikkeld voor de slijpwagens. Er
kon niet worden opgeschakeld met 4 motoren in serie, omdat de wagens ook
apart moesten kunnen rijden. Na wat aanloopmoeilijkheden heeft de
aandrijving goed voldaan. Spijtig was dat de ingewikkelde aandrijving in
maart 1981 overbodig werd toen de 614 uitbrandde en er 4 tractiemotoren
extra beschikbaar kwamen. De bouw van de slijpwagens was echter al te
ver gevorderd om de aandrijving nog te kunnen veranderen.

De slijptrein nog in
dienst, 13 oktober 1998
foto: André van der
Smaal
In de zomer van 1984 kwam de complete slijptrein, met de nieuwe nummers
H54 en H55 in dienst. Wanneer gekoppeld gereden werd, moest de H55
altijd als tweede rijden, met de beugel neergelaten, Beide slijpwagens
waren nu lichtgroen geschilderd, maar het is niet meer tot een
overeenkomst voor de reclame gekomen. De oude SL 2 kon toen gemist
worden . Deze wagen is op 1 februari 1984 nog aan de RET verhuurd, waar
men op dat moment geen enkele slijpwagen meer ter beschikking had. De
wagen voldeed niet zo goed in Rotterdam en kwam in september 1985 weer
terug. De wagen is vervolgens gebruikt om de motorwagen 307, die zonder
motoren uit Weert was teruggekomen te kunnen restaureren.
Al spoedig bleek dat de nieuwe methode om de rails overdag te slijpen,
niet erg effectief was. Er was door alle problemen al een achterstand
ontstaan en door de wens om de slijptram zo snel mogelijk te laten
rijden werd de druk van de slijpstenen op de rails niet al te zwaar
ingesteld. Er werd daardoor nauwelijks resultaat bereikt met de inzet
van de slijptrein.
In Rotterdam is omstreeks 1990 een proef genomen om net zo lang met een
slijpwagen over een stuk spoor te rijden tot een duidelijk meetbare
vermindering van het geluid van de andere trams was bereikt. Bij deze
proef met de uit een Haagse PCC-car omgebouwde eigen slijpwagen van de
RET bleek dat er honderden malen over het stuk spoor (in Rotterdam-zuid)
gereden moest worden voor het doel bereikt was. Het zou dus met de
werkwijze van het GVB bijna onmogelijk zijn om de golfslijtage op het
hele net nog weg te werken.
In die tijd bood een Duits bedrijf, dat al met veel succes versleten
bogen inlaste, aan om door lassen en slijpen stukken spoor van
golfslijtage te ontdoen.
Daarbij worden de rails gladgeslepen met ronddraaiende slijpstenen die
in een karretje zitten dat met de hand wordt voortgeduwd. Soms worden
eerst twee smalle lasrupsen op de rail aangebracht, waardoor minder
materiaal hoeft te worden weggeslepen. Op deze manier kun je in een
nacht tientallen meters spoor perfect glad maken.
De ervaringen met deze manier van werken waren zo positief, dat de
nieuwe slijptrein nauwelijks meer werd gebruikt. Een aantal jaren is er
in de herfst nog met losse slijpmotorwagens gereden om de sporen te
ontdoen van de gladheid door vallende boomblaadjes. Sinds het GVB echter
beschikt over trams die allemaal zijn voorzien van een goed werkend
antiblokkeersysteem is het niet meer nodig om alleen voor de
herfstperiode dure slijpwagens in dienst te houden. In 2001 zijn de
slijpwagens buiten dienst gesteld en op 29 april 2004 zijn ze
overgebracht naar een sloopbedrijf in Amstelhoek.

De H54 bij de sloper -
3 juli 2004
foto: André van der
Smaal
Bij de spoorwegen is een complete trein met draaiende slijpstenen in
gebruik die gehuurd wordt van het Italiaanse bedrijf Speno en die in
heel Europa actief is. De oude slijptrein van NS, die ongeveer net zo
werkte als de slijpwagens van het GVB, bestaat ook al lang niet meer.
Geraadpleegde bronnen:
Tijdschrift "Op de rails"
Hans de Haan
29 november 2010
laat een berichtje achter
 |