MEDIATIJDLIJN AMSTERDAMSE TRAM 1880
door Cees Pot
e-mail:
ceespot@amsterdamsetrams.nl
1880
2-1-1880
Het aantal passagiers, door de Amsterdamsche Omnibus-maatschappij in
1879 vervoerd, bedroeg 6.494.915, tegen 6.404.806 in 1878 en
4,908.961 in 1877. Öm een begrip te geven van de betekenis, welke
dit vervoermiddel der hoofdstad reeds bezit, stelle men tegenover
deze cijfers dat der bevolking van Nederland groot 3,981,890.
Daaruit blijkt, dat het vervoercijfer bijna het dubbele van de
gehele bevolking des Rijks heeft bereikt. Liet het zich bij de
3-maandelijkse opgave van deze zomer voorzien, dat het vervoercijfer
over dit jaar dalen zou, vergeleken bij dat in het vorig jaar, de
stijging van het vervoer in het 4e kwartaal van 1879 heeft deze
toestand geheel verbeterd. In dit laatste kwartaal werden nl.
vervoerd 1.578.845 passagiers, tegen 1.438.018 in 1878.
9-1-1880
Gisteren trok een Duitse aak door de Hoogesluis; ongelukkig ging de
schuit te diep en bleef in de sluis vastzitten. Veertig minuten
duurde het voordat ze zover gelicht was dat ze verder kon, en
bijgevolg was 40 minuten lang het drukke verkeer van tram,
rijtuigen, karren en voetgangers gestremd. Hedenochtend veroorzaakte
dezelfde aak weder een oponthoud, maar nu van slechts 20 minuten.
29-1-1880
Ter secretarie zijn nedergelegd o.a. de volgende raadsvoordrachten:
Adressen van (…….) het Best. der Amsterd. Omnibus-Maatschappij,
waarbij zij hun verwondering te kennen geven, dat voor de bij hen in
gebruik genomen gemeentegrond en het gemeentewater, het ruim
viervoudig verhoogd tarief wordt toegepast in juli 1879 vastgesteld
wegens gebruik van openb. gem. grond en water.
(…………………..)
Ook de Amsterdamsche Omnibus-Maatsch. oppert hetzelfde bezwaar ten
opzichte van de vergoeding van omstreeks ƒ 1700 per jaar, gevergd
voor het gebruik van de overdekte vertrekplaats nabij het Westerdok;
een terrein, waarvan de ophoging aan de A. O. M. reeds ƒ 5000
kostte. Adressanten verzoeken daarom aan deze verordening een
zodanige uitlegging te geven, dat zij niet van toepassing wordt
geacht op gronden en watervlakten, voor langere tijd in gebruik
toegestaan. Zij verzoeken (……………) voor de A.O. M. tegen billijke
prijs en wederopzegging het ingenomen terrein in huur te bekomen.
7-2-1880
Gisterenmiddag zakte weder een knaap door het broze ijs van het
Rokin. De jongen werd gered door een koetsier van een juist
voorbijrijdenden tram. Deze koetsier, wiens naam A. van Lent is,
redde enige weken geleden, onder gelijke omstandigheden, een jongen
uit het ijs.
10-2-1880
Gelijk vroeger reeds door ons gemeld werd, heeft de Amsterdamsche
Omnibus Maatschappij gevoig gegeven aan haar voornemen tot
verbinding van de P. C. Hooftstraat met de Dam, door
concessie-aanvrage van een tramlijn door de P. C. Hooftstraat tot
het Leidscheplein. De passagiers uit die straat zullen echter het
ongerief hebben op het Leidscheplein te moeten overstappen.
12-3-1880
Ter gemeentesecretarie is onder No. 72 een Raadsvoordracht ter
inzage neergelegd waarbij B. en W. voorstellen afwijzend te
beschikken, op de verschillende bezwaarschriften tot de Raad gericht
omtrent toepassing der verordening van 23 juli 1879, waarbij het
tarief van vergoeding voor het gebruik van gemeentegrond of water
verhoogd is.
(………………………)
Daarentegen is het verzoek der Amsterdamsche Omnibus-maatschappij
voor verschillende beschouwing vatbaar. Vermoedelijk zal de loods,
door haar bij het hulpstation gebouwd, enige tijd kunnen blijven
bestaan, doch met het oog op de stemming van de raad tegen het
stichten van een kerk aldaar en voor de aanleg van een plantsoen, is
de onderstelling niet gewaagd, dat de raad weigeren zal de
oppervlakte, door die loods ingenomen, aan de openbare dienst te
onttrekken.
B. en W. komen daarom tot de slotsom, dat in elk bijzonder geval,
waar voor langeren tijd het gebruik van openbare grond of water
wordt verlangd, moet beoordeeld warden of de retributie der
verordening zal worden toegepast, dan wel de in gebruik geving op
andere voorwaarden toegelaten zal worden, Zij stellen dus voor, op
de adressen afwijzend te beschikken en hen diligent te verklaren ten
aanzien van een onderzoek omtrent de wenselijkheid tot behandeling
van verschillende categorieen der verordening.
24-3-1880
Mijnheer de Redacteur.
Zaterdagavond voornemens zijnde per Rijnspoor van 7.50 naar
Rotterdam te gaan, bevond ik mij in tram No. 30, Dam-Sarphatistraat,
en was zeker, bovengemelde trein op mijn gemak te zullen halen.
Edoch, de mens in de vorm van mijn nederig persoontje moge wikken,
er was hier een hogere macht in 't spel, n.l. de heren brugophalers
der Hoogesluis. Ongeveer zeven minuten voor het vertrek van de trein
toch ging de brug omhoog en het oponthoud daardoor ontstaan deed mij
de trein mislopen. In uw veel gelezen blad wenste ik dit ter kennis
te brengen van de bevoegde autoriteiten, met de vraag of de
brugophalers het recht hebben de bruggen, gelegen in de nabijheid
van een station, een kwartier vóór het vertrek der treinen omhoog te
halen? Zo niet, dan zou het m.i. wel nodig zijn, ten gerieve van het
reizend publiek, gemelde ambtenaren een betere instructie te geven.
Onder dankzegging voor de plaatsing,
hoogachtend,
Uw Dienstw. X.—
(Werkelijk moet in bovenstaand geval de brugophaier zijn instructie
overtreden hebben. De Hoge Amstelbrug behoort tot die bruggen, welke
een kwartier vóór het vertrek der treinen van de Rijnspoorweg niet
mogen geopend worden, gelijk blijkt uit de kennisgeving van B. en W.
van 29 Oct. 1879, voorkomende in het Gemeenteblad voor 1879, afd. 3,
volgno. 80. Red.)
29-3-1880
Een onzer lezers maakte de juiste opmerking, riit het wenselijk is
de richting en de voornaamste punten der tramlijnen ook binnen in de
wagens aan te kondigen. Herhaaldelijk, vooral des avonds, hebben
vergissingen plaats.
2-4-1880
Het 1e kwartaal 1880 zijn door de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij
vervoerd: 1,520,843 passagiers, tegen 1,264,534 in hetzelfde tijdvak
van 1879.
6-4-1880
Langs de Nieuwe Schans is. aangevangen met de aanleg van dubbel
tramspoor, ten behoeve van de lijn Leidscheplein—Plantage.
9-4-1880
Welke zonderlinge uitwerkingen de sterke drank meermalen
teweegbrengt, bleek nog gisterenmiddag. Tegen het vallen van de
avond wenschte een persoon in beschonken toestand gebruik te maken
van de tramwagen aan de Overtoom. De man werd de toegang geweigerd
uit hoofde van de staat waarin hij zich bevond. Niet in de wagen
mogende gaan, meende hij toch wel daarvóór te mogen lopen, en hij
deed dit op zulk een wijze, dat de koetsier meermalen de grootste
moeite had het paard tijdig in te houden om de man niet te
overrijden.
Plotseling komt alweer een ander idéé bij den man op: hij wilde zich
verdrinken; van de tramweg springt de beschonkene te water. Dezelfde
koetsier, die kort tevoren reeds zoveel last met de ongelukkige
dronkaard had gehad, bedenkt zich geen oogenblik, springt van de
wagen geheel gekleed te water en redt hem. P. van der Laan is de
naam van deze goedmoedige koetsier.
27-4-1880
Mijnheer de Redacteur!
Telkens komt het voor, dat het bijpaard, 't welk men op het Rokin
nabij het Sophiapiein voor de tram spant, door achteloosheid van de
jongens, die deze dieren besturen, neerstort en een eind door de
voortrollende wagen meegesleept wordt. Oorzaak daarvan is, dat de
ketting, waarmee dit paard voor de wagen wordt gespannen, niet
altijd losgemaakt is als het paard reeds is omgewend en de wagen in
tegenovergestelde richting vertrekt. Het dier krijgt dan een schok
en moet dientengevolge een pijnlijken val doen. Donderdagmiddag had
dit weer plaats. De bestuurder scheen het toen niet eens meer nodig
te achten te onderzoeken of het beest gekneusd was ; althans hij
maakte zich gereed het direct weer aan te spannen, waarin hij
gelukkig door een der aanwezigen werd verhinderd, hetgeen hem echter
niet belette, enige ogenblikken later hetzelfde paard weer te
gebruiken, ofschoon het, naar mij voorkwam, pijnlijk met de rechter
achterpoot trok.
In hoe verre dit gehele voorval te wijten was aan de voerman, weet
ik niet; wèl weet ik, dat de zoogenaamde bijpaarden in de regel
worden toevertrouwd aan kwajongens, wien ik liefst hond noch kat zou
in handen geven. Ik beweer niet dat hem de nodige bekwaamheid
ontbreekt, maar de meesten zijn op een leeftijd, waarop een jongmens
zich op een woelige weg zeer licht laat afleiden door indrukken van
buiten af, terwijl toch een voerman in de eerste plaats zijn
aandacht dient te wijden aan zijn paard, hetgeen althans niet
overbodig is op punten als het genoemde, waar de elkander kruisende
rails voor de paarden tamelijk gevaarlijk schijnen te zijn.
Reeds vroeger maakte ik bet Bestuur der A. O. M. opmerkzaam op de
mindere geschiktheid van de bestuurders der bijpaarden, en neem de
vrijheid, dit thans andermaal te doen; ik hoop met gevolg.
U bij voorbaat dankende voor de opname dezer regelen, heb ik de eer
te zijn,
Uw dienstwillige Dienaar,
G. Oldenboom.
22 April 1880.
17-5-1880
Het dubbel spoor langs de tramlijn Leidsche Plein—Plantage is thans
voltooid. Het is daardoor mogelijk geworden aan de dienst op deze op
verschillende punten zo schone lijn een belangrijke uitbreiding te
geven. Van morgen af zal iedere vier minuten een wagen van beide
eindstations afrijden.
Ook de omnibus-lijn Dam-Plantage ondergaat morgen een aangename en
geriefelijke uitbreiding. ledere 7½ minuut vertrekt van genoemde
punten een omnibus.
In het belang van vele reizigers is het nodig er aan te herinneren,
dat de aansluiting van de Rijnspoor aan het station Westerdok nog
niet gereed is.
21-5-1880
Toestand der gemeente Amsterdam.
Uit het gemeenteverslag van de hoofdstad over 1879 blijkt:
Onder de klachten over de toestand der bestrating behoren die, welke
zijn ingebracht tegen de slechte aansluiting op enkele plaatsen van
de rails van de paardenspoorweg met het overige straatvlak. Nadat de
aandacht der Amsterdamsche Omnibusmaatschappij daarop was gevestigd,
is door deze in zoverre aan dat bezwaar tegemoet gekomen, dat in de
Vondelstraat proeven genomen zijn, om door het aanbrengen van
contra-rails de aansluiting met het straatvlakte verbeteren. Die
proeven hebben goed voldaan, terwijl voor het overige bij aanleg en
onderhoud zoveel mogelijk is gezorgd, dat het bovenvlak der keien
gelijk ligt met het bovenvlak der rails.
5-6-1880
Hedenmiddag omstreeks half twee is op de Dam een welgekleed jongmens
onder de tram Prins Hendrikkade geraakt en daarbij zwaar gekneusd
aan de rechterarm. Hij werd onverwijld naar het Binnengasthuis
gebracht, waar men hem de nodige hulp verleende.
10-6-1880
Een onzer lezers beklaagt er zich over dat hij, dezer dagen op een
tram staande, geen kaartje van een der ambulante kaartventers mocht
kopen, tenzij hij zich even van de tram verwijderde, hetgeen hij om
de regen niet wilde doen. Hij vraagt of de directie van de houding
harer conducteurs kennis draagt. Wij menen dat de directie de
maatregel zelfs voorgeschreven heeft om in of op de tram de verkoop
van kaartjes niet toe te staan. Ongelijk kunnen wij haar niet geven.
Wie profiteren wil van de verminderden abonnementsprijs diene zich
werkelijk voor zeker aantel ritten te abonneeren of althans zich
vooraf van een of meer kaartjes te voorzien, maar niet terwijl hij
zich reeds op het middel van vervoer bevindt, soms zelfs er reeds
mede rijdt. Bovendien zou de Directie, als zij het toestond, toch
wel in de eerste plaats aan haar conducteurs het voordeel van de
kaartjesverkoop moeten gunnen, en dat ware al te ongerijmd.
22-6-1880
Ter gemeentesecretarie is onder volgn. 212 de supplement-begrooting
B der gemeentelijke inkomsten en uitgaven over 1879 nedergelegd.
Daarbij worden de inkomsten geraamd op ƒ 4,350,877,01, de uitgaven
op ƒ 4,350,348.78½, aldus een waarschijnlijk batig slot van ƒ
529.02½, opleverende.
Het hoofdst. buitengewone ontvangsten toont aan, (……..) de teruggave
van de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij wegens bestratingskosten
door de gemeente ten hare behoeve gemaakt ƒ21,52613.
23-6-1880
Naar wij voorts vernemen, zullen vanwege de A. O. M. in de
aanstaande week open rijtuigen in dienst worden gesteld voor het
passagiersvervoer op de lijnen van de paardenspoorweg in de stad.
2-7-1880
Gedurende het 2e kwartaal 1880 zijn door de Amsterdamsche
Omnibus-Maatschappij vervoerd 1,932,296 passagiers, tegen 1,651,775
in hetzelfde tijdvak van 1879. Totaal vanaf 1 Januari 3,453,131.
passagiers, tegen 2,916,309 in gelijk tijdvak van het vorige jaar.
22-7-1880
GEMEENTERAAD
Zitting van Woensdag 21 Juli, 1 ure. Na lezing en goedkeuring van de
notulen der vorige vergadering, deed de Voorzitter, mr. G. de Koning
mededeling, dat o. m. ingekomen zijn:
Adres van de Amstel-Hotelmaatschappij enz., waarbij zij hun
instemming betuigen met het ingekomen verzoek betreffende de
verbinding van het Tulpplein met de Weesperzijde door middel van een
vaste voor rijtuigen geschikte brug.
Adres van H. v. Kerkwijk, vrachtrijder enz. waarbij hij verzoekt dat
de concessie, hem verleend bij besluit van B. en W. dato 12 Juni
1880, tot het exploiteren van een Omnibusdienst tussen de Dam en de
Commelinstraat, in die zin mag worden uitgebreid, dat die omnibussen
mogen zijn ingericht, tot vervoer van minstens 20 en hoogstens 24
personen. In handen van B. en W. (gesteld).
9-8-1880
Tusschen het gemeentebestuur van Nieuwer-Amstel en de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij wordt onderhandeld over een verbinding van de
tramlijn Leidschepoort - Amstelveenscheweg met het dorp Amstelveen.
13-8-1880
Aan de N. R. Ct. wordt het volgende geschreven: De oorzaak van het
spoedig verslijten der tram-paarden ligt hooldzakelijk in het
aanzetten na iederen stilstand van de wagen. Mocht men er in slagen,
op een min kostbare werktuigelijke wijze de eersten stoot aan de
wagens te geven dan zou een grote besparing in de exploitatie der
paardentramwegen verkregen worden. Wij vestigen daarom de aandacht
van belanghebbenden op de hieronder beschreven inrichting.
“Aan het onderstel van de wagen wordt een luchtkamer aangebracht,
waarin de lucht samengeperst wordt door middel van eene
excentriekstang, bevestigd aan een der met de wielen ronddraaiende
assen. De luchtkamer is voorzien van een veiligheidsklep, die zich
opent zodra de nodige spanning is verkregen. Twee werkcylinders zijn
in tegenovergestelde richting in hellende stand aan de luchtkamer
verbonden, en daarmede in gemeenschap gesteld. In iedere cylinder
bevindt zich een zuiger, waarvan de stang een beweegbaar verlengstuk
bezit, dat in aanraking kan komen met de bestrating tusschen de
rails.
Zodra nu de wagen in beweging moet gebracht worden opent de koetsier
(liefst door middel van een pedaal) de klep tussen de luchtkamer en
de cylinder, die dan naar de achterzijde van den wagen gekeerd is.
De zuiger wordt door de samengeperste lucht voortgedreven, en de bij
het openen van de klep automatisch nedergevallen stang grijpt tussen
de straatstenen en brengt de wagen in beweging. Zoodra de zuiger
zijn loop heeft ten einde gebracht, sluit zich de klep der
luchtkamer, en ontsnapt do lucht uit de cylinder. Een spiraalveer
brengt daarop de zuiger naar de bodem van de cylinder terug, en
tegelijkertijd heft zich het beweegbare gedeelte van de
voortstuwingsstang genoegzaam op om niet nodeloos met de bestrating
in aanraking te blijven.”
21-8-1880
TRAMPAARDEN.
In het Handelsblad van 13 dezer las ik uw stukje over het verslijten
van trampaarden. Zonder nu aan het daarin opgegeven middel te willen
of te kunnen te kort doen, veroorloof ik mij de Trammaatschappijen
op een eenvoudiger en voor de paarden zeker beter middel te
verwijzen, en waarbij de passagiers evenmin te kort zullen komen.
Dat middel is evenals te Berlijn ook elders in gebruik, namelijk
stations, van een paal en een bord voorzien, waarop duidelijk te
lezen staat: “Haltplaats voor de tram". Zij zijn het best bij
wissels en bruggen aan te leggen. Het publiek weet alsdan waar het
te wachten heeft en de paarden behoeven niet ieder oogenblik op te
houden, om zich nodeloos de borst stuk te trekken. Zoo doende kunnen
zij ten bate der Maatschappijen jaren langer dienst doen, zonder
zelf in zekere zin mishandeld te worden. Het spreekt bv. wel vanzelf
dat onder het rijden alleen de springers op- en afstijgen kunnen.
Dat springen zelf kan ook minder gevaarlijk worden gemaakt, indien
men eenvoudig ook evenals elders hekjes vóór op de tram wilde
stellen, die bij elke rit op het vóórbalcon worden ingehaakt, zoodat
men alleen van achteren op of af kan. Dit middel ter voorkoming van
ongelukken voor roekeloze mensen is zeker niet minder wenselijk dan
eindelijk de kleine verbetering die gelegen ware in een betere
regenwaterafleiding door vergroting der overdekte balkons.
30-8-1880
Naar wij vernemen komen de onderhandelingen, sedert lang tussen ons
Gemeentebestuur en de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij over nieuwe
tramconcessies gevoerd, thans in het laatste stadium. Binnenkort kan
de voordracht aan de Gemeenteraad worden tegemoet gezien. Als gevolg
hiervan zal eene belangrijke uitbreiding van het kapitaal der A. O.
M. aan de markt gebracht worden. Een nieuwe omnibuslijn tussehen
Sloten en de Overtoom zal voorts waarschijnlijk eerlang in werking
treden, zoodat dan enige naburige dorpen, als Diemen, Sloterdijk en
Sloten, een geregelde gemeenschap met de stad zullen hebben.
30-8-1880
Sedert een jaar of tien geleden enige heren een omnibusdienst
Dam—Plantage instelden, die met twee rijtuigen begon, is het verkeer
per as, zegt De Tijd, te dezer stede op grote schaal toegenomen. De
omnibussen werden talrijker, tramwegen werden door de stad
aangelegd, en nu laatstelijk stoombootdiensten ingericht, waarvan
het publiek gretig gebruik maakt. In weerwil hiervan is nog een
rijtuigvereniging, de zogenaamde snorwagentjes in de vorm van
vigelanten, victoria's enz, aanmerkelijk komen vermeerderen, en
vindt blijkbaar veel aftrek. Dat het getal voetgangers in de straten
afneemt, wordt evenwel niet bespeurd: integendeel.
Doch houden wij ons bij de openbare vaartuigen en rijtuigen die aan
bepaalde tijden en wegen gebonden zijn. Een onzer bekenden heeft een
lijst opgemaakt van de verschillende door hen bediende lijnen en hun
onophoudelijk heen en weer rollend en drijvend materiaal. De vier
met een * gemerkte eindpunten liggen buiten de grens van Amsterdam.
Dam-Plantage: Zes omnibussen van 28 plaatsen.
Dam-Sarphatistraat: Zeven tramwagens van 28 en 50 plaatsen.
Dam-Vondelstraat: Zes tramwagens van 44 en 50 plaatsen.
Dam-Prins-Hendrikkade: Zes tramwagens van 28 plaatsen.
Dam-Haarlemmerplein: Vijf tramwagens van 28 plaatsen.
Dam-Rijnspoorwegstation: Twee omnibussen van 28 plaatsen.
Dam-Centraalstation: 8 tramwagens van 28 plaatsen.
Haarlemmerplein-Sloterdijk * : Een omnibus van 28 plaatsen.
Plantage-Diemerbrug * : Een omnibus van 28 plaatsen.
Leidscheplein-Overtoom-Amstelveenscheweg * : Vijf tramwagens van 28
plaatsen.
Leidscheplein-Plantage: zes tramwagens van 28 en 50 plaatsen.
Rokin-Schollenbrug * : Vijf stoomboten van 90 plaatsen.
Damrak-Rietlanden: Vijf stoomboten van 90 plaatsen.
Schreierstoren-Houthaven. Drie stoomboten van 90 plaatsen.
Westerdok-Tolhuis. Twee groote veerstoombooten.
Er komen dagen voor, waarop deze omnibussen, tramwagens en
stoomboten gezamenlijk veertig à vijftig duizend personen vervoeren,
wat verklaart, dat zij, ondanks hun aantal en hun kostbaar
materiaal, goede zaken maken.
10-9-1880
Hedenmorgen heeft de tramwagen op het Rokin een groentevrouw
omvergeworpen en over de benen gereden. Zwaar verwond werd zij in
een wijnhuis in de Olieslagersteeg gedragen en van daar naar het
gasthuis vervoerd.
11-9-1880
Ter gemeente-secretarie zijn openbaar gemaakt de volgende
raadsvoordrachten:
No. 308. Bij besluit van 29 Dec. des vorigen jaars werd aan de
Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij vergunning verleend tot
uitbreiding van de paardenspoorweg Leidscheplein-Plantage, o. a. op
de voorwaarde, dat de brug over de Muidergracht over het Armenhuis
door een nieuwe vaste brug vervangen zou worden. De Maatschappij
verklaarde zich daarop bereid het plan tot verbreding en vernieuwing
der brug uit te voeren, mits de brug niet hooger behoefde gelegd te
worden dan 1.91 M. boven A. P. De Kamer van Koophandel adviseerde
goedkeurend op het vastmaken der brug, mits de bovenkant der leggers
op 2.10 M. boven A. P. (zou worden) gebracht.
Deze hoogte kan de A. O. M. niet aanvaarden, omdat zij haar
noodzaken zou voor dit gedeelte der lijn, dat nu reeds aanzienlijk
klimt en in een bocht ligt, bij-paarden te houden. Aangezien echter
voor deze brug vernieuwing dringend noodig is, doch de stand der
tegenwoordige begroting het uittrekken van ƒ 39.000 daartoe niet
toelaat, terwijl de nieuwe brug van de A. O. M. kosteloos kan worden
verkregen, verder de vaart door de tegenwoordige brug zo gering is,
dat zij soms in geen drie weken gewipt wordt en bij de
doorvaarthoogte van 1.91 M. + A. P. de toegang tot de enkele
daarachter gelegen pakhuizen niet belet wordt als elders waar
demping plaats heeft gehad, stellen B. en W. voor deze brug over de
Muidergracht voor rekening der Amsterdamsche-Omnibus-Maatscbappij te
laten veranderen in een vaste brug op de aangegeven doorvaarthoogte
van 1.91 M.
18-9-1880
Gisteren (is) in het Binnengasthuis gebracht: een voerman, die op
het Koningsplein door de tram is aangereden en daardoor licht is
verwond geworden; (…..).
28-9-1880
Gisterenavond is op de Overtoom een vrouw overreden door een
tramwagen; de wielen gingen over haar hals.
29-9-1880
Een baldadige hand heeft gisterenavond op de rails van de tramweg
Dam—Haarlemmerplein, op de Prins Hendrikkade, een kleine, platte,
uit stukken blik vervaardige cylinder nedergelegd, waarin de ene of
andere ontplofbare zelfstandigheid was geborgen. Omstreeks half
negen ondervond een tramwagen daardoor een schok gevolgd door een
ontploffing, die echter geen schade aanrichtte. De dader is nog
onbekend.
30-9-1880
Omstreeks half twaalf uren had gisterenavond hier ter stede een
treurig ongeval plaats. Tengevolge van de mist of wel, volgens
anderer lezing, voor het uitwijken voor de tram, geraakte een geacht
geneesheer, op weg naar zijne woning op de Heerengracht, in de
Singel, op de hoek nabij de brug van het Koningsplein, te water.
Het ongeval werd onmiddellijk opgemerkt door enige omstanders, die
hulp boden. De wal is echter op dit punt bijzonder steil en hoog en
noch de stationerende politie-dienaar, noch de bewoners van het
naburige wijnhuis hadden een dregge beschikbaar. Een paar touwen,
waarmede men kwam aanlopen, bleken te kort te zijn.
Wel had men vervolgens de drenkeling nog een ogenblik vast, doch
ongelukkigerwijze viel hij door de grote zwaarte weer terug. Een
paar lieden begaven zich ten slotte te water, en het gelukte
eindelijk hem op de wal te krijgen. Hij werd daarop ingedragen in
het naburig wijnhuis, en ogenblikkelijk werd alle geneeskundige hulp
aangewend om zijn levensgeesten weder op te wekken. Nadat deze
pogingen ruim twee uur hadden geduurd, moest de nutteloosheid
daarvan helaas worden geconstateerd.
Thans is een begin gemaakt met het doortrekken der tramwissels op
het Frederiksplein tot de Utrechtschestraat en op het
Rembrandtsplein tot de Reguliersbreestraat. Deze verlenging is zeer
in het belang van het publiek; de tram welke van de Damzijde komt
zal nu niet meer altijd aan de wissel op de Keizersgracht telkens op
die van de Sarphatistraat moeten wachten.
Dezer dagen werd gemeld, dat een ontplofbaar voorwerp op de rails
van de tramlijn Dam—Haarlemmerplein nedergelegd was. Naar ons wordt
medegedeeld behoeft men hier aan dynamiet noch aan schietkatoen te
denken, en schijnen baldadige knapen hier een gevaarlijk kinderspel
te hebben gespeeld.
Voorts mag het verhaal, dat een vrouw Zondagavond op de Overtoom
door een tram over de hals zou zijn gereden, ook wel als minder
juist aangemerkt worden, aangezien dit ongeval in het geheel niet
beeft plaats gevonden.(zie 28-9)
2-10-1880
Gedurende het 3ekwartaal zijn door de Amsterdamsche
Omnibus-Maatschappij vervoerd: 2,394,602 passagiers, tegen 1,999,761
in hetzelfde tijdvak van 1879. Totaal van af 1 Januari 5,847,741
passagiers, tegen 4,910,070 in het vorige jaar.
7-10-1880
GEMEENTERAAD.
Zitting van Woensdag 6 October, 1 uur. Na lezing en goedkeuring van
de notulen der vorige vergadering, deed de Voorzitter, mr. G. van
Tienhoven, mededeling van de volgende ingekomen stukken:
(…………………………).
Adres van H. van Kerkwijk, om vergunning tot het in werking brengen
van een Omnibusdienst van de Dam, langs de Hoogstraten, Joden
Breestraat, Plantage, Commelinstraat, met omnibussen ingericht voor
Ï0 tot 24 personen.
(………………………….)
7-10-1880
Door de Amst. Omnibusmaatschappij zijn op de lijn
Haarlemmerplein—Sloterdijk, gedurende de maand September 5953
personen vervoerd. Over het 3de kwartaal 1880 is het getal geweest
20910.
8-10-1880
GEMEENTERAAD.
Vervolg der Zitting van Woensdag 6 October,
De vervanging van de brug over de Muidergracht voor het Armenhuis,
voor rekening van de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij, lokte een
klacht uit van de Heer Tack. Spr.’s bedoeling scheen te wezen om te
klagen over welwillendheid aan de A. O. M. bewezen, maar (hij) vond
het toch jammer dat deze Mij. thans zulk een groot offer brengen
moest. De Heer Schmitz vond de bepaling van de brughoogte te hoog.
Hij wenschte haar op 1.80 in plaats van1.91 m. Na toelichting van de
weth. van P. W. werd de voordracht onveranderd aangenomen.
17-10-1880
AMSTERDAMS STIEFKIND.
Aan de Redactie.
In een voor enkele dagen geplaatst artikel over de tramwaylijn Dam—P.
C. Hooftstraat is deze zaak in een onjuist daglicht voorgesteld,
reden waarom ik u verzoek de volgende bemerkingen in uw geacht
dagblad te willen opnemen. Voor ruim vier jaren verkreeg de A. O. M.
vergunning tot aanleggen der tramlijnen Dam—Vondelpark, Dam—Sarphatistraat,
Dam-Haarl.-plein, Dam—P. C. Hooftstraat, Dam— Prins Hendrikkade en
verbond zij zich deze vijf lijnen in vijf jaren tijds in exploitatie
te brengen op verbeurte van... enz. wanneer deze niet binnen vijf
jaren in exploitatie zouden zijn gebracht. Te beginnen met de meest
winstgevende werden deze lijnen successievelijk nu aangelegd.
Terwijl de lijn Dam— P. C. Hooftstraat, of eigenlijk het onderdeel
van deze, Leidscheplein—P. C. Hooftstraat, steeds bleef rusten en in
het vergeetboek geraakte, wordt nu ter elfder uur, terwijl
belanghebbenden op de aanleg er van aandringen, gezegd, dat daaraan
wel eens gedacht zal worden tegelijk met de aanleg der lijnen
Dam—Vijzelstraat, Dam—Plantage enz. De vraag is nu; is het billijk,
dat de A. O. M. het vervullen van op zich genomen verplichtingen
afhankelijk stelt van het al of niet verkrijgen van nieuwe
concessies? Is het billijk dat de stedelijke raad aan de A. O. M.
nieuwe geldgevende lijnen als Dam—Centraalstation ,
Leidscheplein-Overtoom gunt en andere faciliteiten van dubbele
sporen, brugverlagingen enz. verleent voor deze de op zich genomen
verplichtingen heeft vervuld? Is het niet passend, dat de A. O. M.
gedwongen wordt zo spoedig mogelijk eerst aan te leggen, wat zij
heeft aangenomen vóór haar iets nieuws hoegenaamd wordt toegestaan?
Is het niet nodig, dat op de aanleg van de lijn P. C. Hooftstraat
ten sterkste wordt aangedrongen, opdat daardoor de 200,000 vierk.
Meters stadsbouwgrond, achter 't Museum gelegen, enige tonnen gouds
in waarde mogen stijgen en dit de stadskas zoveel mogelijk moge
stijven? Is het voor 't prestige van de stedelijke Raad niet nodig
deze misschien voor de A. O. M. minder winstgevenden aanleg te
pousseren, ten einde de reeds zo dikwerf ten onrechte geopperde
insinuatie te logenstraffen, dat genoemde Maatschappij op in het oog
lopende wijze wordt bevoordeeld en in de hand gewerkt, en voorgoed
te beletten, dat dit aan minder passende beweegredenen wordt
toegeschreven ?
Is het niet eindelijk eens tijd, om, ten minste wat dit punt
betreft, eens een einde te maken aan de stiefmoederlijke
behandeling, die de P.C.Hooftstraat van Amsterdams bestuur steeds
ondervindt, terwijl de ongeveer tweeduizend bewoners dezer straat
een niet onaanzienlijk duitje in de stedelijke belastingbus werpen ?
Met opname dezer regelen, mijnheer de redacteur, hoop ik en alle
mede-bewoners der P.C.Hooftstraat, dat u mede mag influenceren tot
het uit de weg ruimen van boven omschreven klacht.
Uw dw. dienaar,
17-10-1880
Enkele gemeenten in de nabuurschap van Amsterdam zijn sedert enige
tijd met de hoofdstad verbonden door omnibusdiensten. Sloterdijk,
Diemen en Amstelveen worden door de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij bediend. Voordat deze Maatschappij zulk een
dienst opricht, verlangt zij te weten, of de dienst
levensvatbaarheid heeft. Zij verlangt daartoe van belanghebbenden
een waarborg, dat zij in de eerste drie maanden op deze dienst geen
schade lijdt, om dan later te beoordelen of de dienst winst oplevert
en zij die in het vervolg voor hare rekening kan nemen.
Zulk een waarborgkapitaal is in Sloterdijk, Diemen en Amstelveen bij
elkaar gebracht; de deelnemers hebben echter daarvan nimmer een cent
behoeven te storten. De diensten voldoen en bloeien, het aantal
passagiers dekt de kosten der verschillende ondernemingen. Enige
bewoners van Haarlemmermeer en Sloten en omstreken hebben zich
verenigd om ook zulk een waarborgkapitaal bij elkander te brengen.
De benodigde som is elfhonderd tachtig gulden. De deelhebbers
tekenen voor niet minder dan vijf-en-twintig gulden elk. Wordt het
kapitaal voltekend, dan kan de dienst beginnen met Januari 1881.
De omnibus zal dan rijden van Sloterbrug over de Ringvaart naar de
Overtoom (daar aansluitende aan de tramweg naar het Leidscheplein)
viermalen daags, heen en terug, als: 's morgens 8 ,'s middags 12, 's
namiddags 4 en 's avonds 8 uur. De lijsten van intekening op dit
waarborgfonds liggen ter tekening bij de notaris Boele, te Sloten,
bij mr. Amersfoordt, op Badhoeve, en aan het bureau van ons blad.
19-10-1880
Omtrent de tramlijn door de P. C. Hoofdstraat kunnen wij mededelen,
dat reeds in het begin van dit jaar door de directie der Omnibus
maatschappij een plan voor de aanleg (van het Leidscheplein door de
eerste dwarsstraat, naast de Vossiusstraat) aan B. en W. is
toegezonden. Waarom op dat plan nog geen beschikking is genomen ,
weten wij niet: wellicht hangt het uitstel samen met de nadere
regeling der vergoeding, die de O. M. voor het gebruik van de
openbaren weg zal hebben te voldoen.
21-10-1880
Door de verlenging van de tramwissel op het Frederiksplein tot in
dat van de Utrechtschestraat wordt elke rit zo yeel sneller
afgelegd, dat elke dag, (nl. van 's morgens 8 uur tot ‘s avonds
11.10 min.) 40 ritten meer worden gedaan dan in hetzelfde
tijdsverloop vóór de verlenging. Men kan dus door deze
ogenschijnlijk kleine verbetering 20 maal meer per dag en van de Dam
en uit de Sarphatistraat rijden, en heeft veel minder oponthoud dan
vroeger het geval was. Om het tijdverlies door andere oorzaken dan
door het in- en uitlaten van passagiers tot een minimum te brengen,
zijn er voor het optrekken der wagens aan het Sophiaplein twee
bijpaarden zodat de wagen, die van de Dam komt, niet meer behoeft te
wachten totdat het bijpaard van de wagen uit de Sarphatistraat
komende, is af- en weer aangespannen. Door zulke verbetenngen doet
de A. O, M. de burgerij een goede dienst.
25-10-1880
Gemeentebegroting
Ten onrechte wordt uit een zinsnede, voorkomende in hun voordracht
betreffende de brug over de Muidergracht tusschen de beide
Kerkstraten, het tegendeel aangevoerd. Deze had geen andere
bedoeling dan om te doen opmerken, dat de daarvoor benodigde gelden
niet zonder verdere verhanging van lasten uit de gewone middelen
voor 1881 konden gevonden worden, zodat het ook uit dien hoofde niet
gewenst was, de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij te ontheffen van
de haar in December 1879 opgelegde verplichting tot vernieuwing van
die brug.
28-10-1880
De Gooische stoomtrammaatschappij die zich ten doel stelt de
gemeensohap tusschen Amsterdam (door Watergraafsmeer), Diemerbrug,
Muiden , Naarden , Huizen , Blaricum, Laren, Jan Tabak, is gisteren
totstandgekomen.
29-10-1880
GEMEENTERAAD.
Avondzitting. Woensdag 27 Oct. half 8 uur. Voorzitter mr. G. van
Tienhoven. Aan de orde is de Begroting over 1881.
De Heer Tromp vroeg: Is er reeds tegenover de A. O. M. een maatregel
genomen om de overschrijding te keren van het personen-aantal dat
met de trams mag vervoerd worden ?
Overlading van de tramwagens der A. O. M. is een onderwerp, waarop
de aandacht gevestigd was bij de jongste onderhandelingen met deze
maatschappij betreffende aanleg van nieuwe lijnen.
6-11-1880
Ter gemeentesecretarie zijn de volgende Raadsvoordrachten openbaar
gemaakt:
……………………………..
No. 377. Rapport op het adres van H. van Kerkwijk, om een
omnibusdienst met wagens voor 20 tot 24 personen in dienst te mogen
brengen van de Dam, langs de Hoogstraten, Joden Breestraat en
Plantage naar de Commelinstraat.
Door H. van Kerkwijk was reeds in het begin van dit jaar aanvrage
gedaan voor de bedoelde omnibusdienst, met omnibussen, ingericht tot
het vervoer van 8 en hoogstens 10 personen. Ofschoon bij die
gelegenheid door B. en W. de bezwaren niet werden over het hoofd
gezien bij eventueele totstandkoming van de tramlijn Dam—Plantage —
waarvan de route grootendeels door de omnibussen van adressant zou
worden gevolgd — aan het bestaan van een omnibusdienst naast een
tramdienst verbonden zowel ten opzichte van het verkeer als van de
bestrating, zo meenden B. en W. toch, dat in de mindere omvang en
het minder gewicht der door adressant te gebruiken wagens, in
vergelijking van de bestaande omnibussen, en in de omstandigheid,
dat het tijdstip van het in dienst stellen ener tramlijn
Dam—Plantage wellicht nog ver verwijderd zou zijn, termen aanwezig
waren, om aan adressant de gevraagde vergunning tot wederopzeggens
te verlenen, en hebben zij dan ook in dien zin besloten.
Nu de adressant echter thans verzoekt met omnibussen, ingericht voor
20 tot 24 personen, te mogen rijden, en dus met voertuigen van
grotere omvang en gewicht, geven B. en W. in overweging op de beide
adressen afwijzend te beschikken.
Op elke bank van de tramwagens zal in het vervolg slechts aan zeven
volwassen personen, of zes volwassenen en twee kinderen, plaats
verleend worden, in plaats van aan acht, gelijk tot dusver. Een
groote grief is hiermede vervallen.
De dames, die van de tram gebruik maken, en de heren ook, hebben
gisteren een loflied gzongen ter ere van de directie der A. O. M.
Niet meer acht op een bank. Zeven slechts.
Wat al verzuchtingen werden in da wintermaanden tusschen de chaos
van duffel en fluweel gehoord! Nu is 't uit. Voorlopig geldt de
maatregel voor in wintermaanden
Met de omnibus Haarlemmerplein—Sloterdijk werden gedurende de maand
October 5195 personen vervoerd.
8-11-1880
Correspondentie.
Bewoners van de nieuwe wijken buiten de Muiderpoort klagen, in
verband met de aangevraagde concessie. voor een omnibusdienst in die
richting, over onvoldoende gemeenschap met het midden der stad,
moeilijker gemaakt door de treurige toestand der wegen buiten de
poort. Wij herinneren de klagers overigens, dat reeds in ons nummer
van 2 Nov. daarop gewezen werd.
16-11-1880
Op de Haarlemmerdijk is gisterenavond een bejaard man in de
nabijheid van de Haarlemmersluis door een tram overreden. De man
bekwam op verschillende plaatsen kneuzingen, en zijn benen werden
verbrijzeld. Nadat de ongelukkige in een nabijzijnd wijnhuis
verpleging had genoten, is hij naar het gasthuis gebracht.
16-11-1880
De persoon , die eergisterenavond door een tramwagen aan de hoek van
de Haarlemmerstraat en Korten Singel is overreden , heeft daardoor
ernstiger verwonding bekomen dan aanvankelijk gedacht werd, zodat
hij in de afgelopen nacht in het Binnengasthuis is overleden.
22-11-1880
Tussen het Gemeentebestuur en de betrokken Commissies enerzijds en
het bestuur der Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij anderzijds is
eindelijk over alle punten ener nieuwe concessie voor de aanleg en
de exploitatie van tramwegen hier ter stede overeenstemming bereikt.
De voordracht aan de Gemeenteraad kan dus over een paar dagen worden
tegemoet gezien.
23-11-1880
Nieuwe Tramlijnen.
Binnenkort verschijnt de lang verwachte voordracht van B. en W. aan
de Raad, betrekkelijk de nieuwe tramlijnen, in druk. Zijn wij
welingelicht, dan stellen B. en W., de commissie van bijstand
gehoord en in volkomen overeenstemming met de directie der A. O. M.,
voor, aan die Maatschappij, te rekenen van 1 Januari 1881 , het
uitsluitend recht te verlenen, voor de tijd van veertig jaren, tot
de aanleg en het exploiteren van tramwegen in deze gemeente.
Naast de bestaande lijnen zullen worden aangelegd:
Dam—Plantage—Linnaeusstraat;
Dam—Amsteldijk;
Kadijksplein—Czaar Peterstraat;
Sarphatistraat—-Weesperzijde ;
Haarlemmerplein—Leidscheplein;
Leidscheplein—P. C. Hooftstraat;
onder voorwaarde dat de lijn P. C. Hooftstraat in exploitatie zal
zijn op 1 Juni 1881 , de lijnen Plantage en Amstcldijk op 1 Januari
1883 en de andere lijnen op 1 Januari 1884.
De Maatschappij betaalt alle kosten voor de aanleg, de verbetering
en de exploitatie der lijnen, door de gemeenteraad nodig geoordeeld.
Daaronder zijn : de kosten van verlaging der Hoogesluis, van
verbreding en verlaging der bruggen in de Vijzelstraat en over de
Vijzelgracht, het verbreden en verhogen van het Rokin, de aanleg van
verhoogde voetpaden in de Vijzelstraten, Amstelstraten èn
Muiderstraat. Als bijdrage in de kosten van de nieuwe vaste brug,
ter vervanging van de Blauwe Brug, wordt door de Maatschappij ƒ
105,000 aan de gemeente uitgekeerd.
Als vergoeding betaalt de Maatschappij aan de gemeente, gerekend van
1 Januari e. k., 5 procent van alle bruto ontvangsten. Bedraagt het
dividend meer dan acht procent dan wordt over elk procent meer aan
de gemeente een half procent der bruto-ontvangsten uitgekeerd.
Uitbreiding van kapitaal heeft niet plaats zonder dat de wijdte van
die uitbreiding door B. en W. is goedgekeurd, die tevens het recht
hebben de boeken der Maatschappij ten allen tijde te laten
onderzoeken door een of meerdere personen, te benoemen door de
rechtbank.
Voorts wordt in de voordracht uitvoerig geregeld, naar welke
maatstaf door de A.O.M. wordt betaald voor werken van aanleg en
onderhoud die door de gemeente worden uitgevoerd , zoals ophoging,
verbreding , bestrating, enz.
Een waarborgsom van f 10.000 moet door de Maatsphappij worden
gestort en door deze concessie vervallen alle vroegere aan de
Maatschappij verleende vergunningen en alle te dier zake geloten
overeenkomsten, behoudens de verplichting der A.O.M. om aan de
gemeente ƒ 35.000 uit te betalen voor het vernieuwen der brug over
de Plantage—Muidergracht.
De concessie kan worden ingetrokken, wegens het niet nakomen der
verplichtingen, wegens onvoldoende exploitatie, of als de gemeente
zelve de exploitatie ter hand neemt.
28-11-1880
Nieuwe Tramlijnen.
Ten Raadhuize is ter lezing nedergelegd het volgende te behandelen
stuk, waaruit door ons reeds het voornaamste is medegedeeld:
N°. 401. Voordracht van B. en W. over de concessie aan de Amst.
Omnibusmaatschappij. In de toelichting.berinneren B. en W-. dat de
raad bij de ergunning van 1876, de grootste omzichtigheid wilde
betrachten in een zaak, welke, destijds hier ter stede nog
betrekkelijk nieuw, door enkelen zelfs als een gevaarlijke en
doelloze proefneming beschouwd werd. Vandaar de bepaling, dat de
vergunning. zonder schadevergoeding ten allen tijde zou kunnen
worden opgezegd, zelfs zou, bij een oplegging na 15 jaan niets — en
vóór dien slechts de helft van hetgeen de Maatschappij aan
kunstwerken, kade en gebouwen der gemeente had ten koste gelegd,
worden teruggegeven.
Het was natuurlijk, dat bij zodanige voorwaarden slechts een matige
vergoeding voor het gebruik van de openbare weg kon bedongen worden.
Toch meende men reeds van de aanvang af, bij mogelijk welslagen der
onderneming, een hogere retributie in uitzicht te moeten stellen. In
ongeveer vijf jaren is de toestand echter reeds een geheel andere
geworden. De paardenspoorweg is gebleken een verkeersmiddel te zijn,
aan een bestaande behoefte in die mate voldoende, dat het gezegd kan
worden volkomen burgerrecht hier ter stede te hebben gekregen.
Het kan daarom geen bevreemding wekken, dat, waar de O. M. de
uitbreiding van haar lijnen gelijke tred wenst te doen houden met de
uitbreiding der stad en de behoeften van het verkeer, zij tevens
meerdere zekerheid verlangt voor het kapitaal, dat voor de aanleg
der thans bestaande lijnen reeds is uitgegeven en tot de aanleg van
nieuwe lijnen moet worden besteed. Maar aan de andere zijde is het
natuurlük, dat die meerdere zekerheid niet kan worden gegeven,
zonder dat een vergoeding aan de gemeente wordt verstrekt, evenredig
aan de medewerking, door deze verleend.
De aanvrage tot de aanleg Dam—Plantage, welke de O.M. tot het maken
van zeer kostbare werken zal verplichten, maar haar tevens in
verband met de overige door haar geëxploiteerde lijnen, de
verbinding van de voornaamate stadsdelen en daardoor schier de
uitsluitende exploitatie zal verzekeren, deed dan ook zowel de wens
der O.M. naar meerdere zekerheid, als de aanspraak der gemeente op
ruimere vergoeding op de voorgrond treden. De slotsom der
onderhandelingen is neergelegd in de voordracht, welke ter
goedkeuring wordt aangeboden, met de adviezen der commissie van
financiën en van bijstand in het beheer der Publieke Werken.
De voorgestelde concessie wordt geheel beheerst door de volgende
hoofdbepalingen:
1. Het uitsluitend recht der Maatschappij tot het exploiteren,
gedurende een tijdvak van 40 jaren, van tramwegen binnen het gebied
dezer gemeente;
2. de verplichting der Maatschappij tot het bekostigen van alle
werken, welke voor de aanleg en de exploitatie der verschillende
lijnen worden gevorderd, of als een gevolg daarvan zijn te
beschouwen;
3. de zekerheid van de gemeente van een jaarlijkse vergoeding, een
vergoeding, welke moet worden uitgekeerd, onverschillig of de
uitkomsten der exploitatie voor- of nadelig zijn, maar stijgt,
naarmate door grotere winsten van de Maatschappij de door de
gemeente bew….. (verder onleesbaar).
Ad 1. Tegen elke voor vele jaren bij uitsluiting verleende
bevoegdheid, bestaan gewichtige bezwaren. Men geeft daardoor toch
prijs elke prikkel in de concurrentie gelegen, terwijl men
toestanden schept voor tijden welker behoeften men niet in alle
delen kent of moeilijk beoordelen kan. Intussen vergete men niet dat
juist bij dit punt voor de gemeente van een concessie sprake is, en
voor de O.M. van een voordeel dat haar in staat stelt tot het op
zich nemen van zware financiële verplichtingen. De lange duur ervan
staat toch in nauw en onafscheidelijk verband met de werken welke de
O.M. op zich neemt en welke zij niet in staat zou zijn uit te voeren
indien haar geen gelegenheid gelaten werd door jaarlijkse
afschrijving het daarvoor benodigde kapitaal te dekken. En wat het
uitsluitend recht der concessie betreft, tot een uitkering van een
belangrijk deel van de bruto-ontvangst zou de O.M. niet in staat
zijn, indien de gemeente zich het recht voorbehield om door andere
vergunningen hetzij een concurrentie in het leven te roepen, hetzij,
bij een waarschijnlijke en gedurige uitbreiding van het tramwegnet,
de voordelige lijnen aan de O.M. te onthouden, en aan anderen de
exploitatie over te laten.
Reeds bij de voordracht van 5 mei 1876 werd er op gewezen, hoe
concurrentie eerst dan haar eigenaardig voordeel voor het publiek
hebben zou, “indien de mededingers of dezelfde wegen doorliepen of
langs parallelwegen dezelfde punten van vertrek en bestemming
verbonden”. Aan het eerste nu is in een stad als de onze niet te
denken, en het tweede zou slechts ten gevolge kunnen hebben, dat tot
schade van het publiek de ene onderneming de kracht der andere
ondermijnde, terwijl geen van beide zou kunnen blijven bestaan.
Als waarborg voor de toekomst is een bepaling onder de voorwaarden
opgenomen, dat de gemeente niet alleen bij onvoldoende exploitatie
of het niet nakomen der in de concessie opgenomen verplichtingen,
maar ten allen tijde , en zonder het geven van enige rekenschap, een
einde aan de concessie maken kan, mits zij zelve de exploitatie op
zich neemt en aan de A.O.M. de waarde vergoedt der onderneming op
dat ogenblik.
Ad 2. De voornaamste werken welke het gevolg zijn van enkele der in
art. 1 opgenomen lijnen, worden bij deze regeling zelf genoemd. Maar
en nu en later zal steeds als beginsel gelden dat alle kosten van
aanleg door de maatschappij worden gedragen.
Voor de verbouwing der Blauwbrug draagt zij echter slechts een
gedeelte bij. Want met het oog op de welstand en op de mogelijke
eisen der toekomst, wensen B. en W. de door de Amstel gescheiden
stadsdelen, ook hier ter plaatse, liefst door een meer monumnetale
brug verbonden zien. De meerdere kosten welke daarvan te verwachten
zijn, kunnen niet ten laste der O. M. worden gebracht, te minder,
omdat binnenkort de Blauwbrug toch een algehele vernieuwing zou
hebben moeten ondergaan.
Ad 3. Ten opzichte der jaarlijkse vergoeding is men van het
denkbeeld uitgegaan, dat, hoewel de diensten door de gemeente
bewezen, te allen tijde en onafhankelijk van behaalde winst of
geleden verlies moeten worden betaald, er tevens bestaat een
associatie van belangen, welke het wenselijk maakt, dat de Gemeente
grotere voordelen geniet, naarmate de winsten der O. M. blijken
groter te zijn. Op dit standpunt moest enerzijds de bruto ontvangst
als maatstaf voor de berekening der vergoeding worden aangenomen,
maar was aan de andere zijde, voor een richtige berekening van het
aan de Gemeente toekomend aandeel, inmenging in het inwendig beheer
der Maatschappij niet geheel te ontgaan. Volgens de daaromtrent
voorgestelde bepalingen zal de Maatschappij in de vaststelling der
jaarlijks uit te keren dividenden geheel vrij zijn. Met het oog op
de lange duur der concessie en de bepaling omtrent de afkoop bij
intrekking daarvan, kan dit bezwaarlijk tot benadeling der gemeente
strekken. Bovendien is voor zodanige benadeling voldoende gewaakt
door de bepaling, dat de wijze, waarop het kapitaal wordt
uitgebreid, door B. en W. moet worden goedgekeurd. ls toch de
Maatschappij het best in staat om over de door haar te nemen
financiële maatregelen te oordelen, een waarborg is nodig, dat niet
opzettelijk door verschillende maatregelen stelselmatig het dividend
beneden het cijfer wordt gehouden, waarop verhoogde uitkering
verplichtend is. De financiële commissie wenst alleen invloed uit te
oefenen op de uitbreiding van het kapitaal. De afzonderlijke
artikelen zijn of in het belang van orde en veiligheid öf voor een
volledige afbakening en regeling der wederzijdse rechten en
verplichtingen nodig. Bovendien heeft men getracht, aan de ene zijde
de bestaande verplichtingen der Maatschappij, bij het gebruik maken
van de openbare grond en bij de exploitatie der wegen, zo uitvoerig
mogelijk te omschrijven, aan de andere zijde de bevoegdheid van het
gemeentebestuur tot beveiliging van het verkeer en tot bevordering
der belangen van het publiek meer in bijzonderheden te regelen.
Ten slotte merken B. en W. op, dat, voor zover hun bekend is, in
geen andere plaats financiëel voordeliger voorwaarden zijn bedongen.
Reeds bij de thans bestaande lijnen zou volgens de voorgestelde
regeling de vergoeding jaarlijks ƒ 35.000 à 40.000 bedragen, terwijl
de werken, volgens matige berekening op ruim ƒ 500,000 moeten worden
geschat. Tot dusver werd door de O.M. in de kosten van verschillende
gemeentewerken bijgedragen een som van ƒ 145,000 en een jaarlijkse
vergoeding voldaan: in 1870 ƒ 626, in 1877 ƒ 1430, in 1878 ƒ 2064,
in 1879 ƒ 4241, in 1880 ƒ 5991.
B. en W. stellen dus voor:
Voor het hele gebied der gemeente het uitsluitend recht tot het
aanleggen en exploiteren van tramwegen op de openbare Gemeenteweg
gedurende een tijdvak van 40 jaren te rekenen van 1 januari 1881, en
het tot dat doel onverhinderd gebruiken van haar rails, onder de
navolgende verplichtingen:
Art. 1.
De maatschappij belast zich met
a. het onderhoud en de exploitatie van de thans bestaande lijnen en
der door de raad te bepalen verbindingslijnen;
b. de aanleg, het onderhoud en de exploitatie der lijnen Dam –
Pieter Corneliszoon Hooftstraat; Dam - Plantage; Plantage -
Linaeusstraat tot aan de grens der gemeente; Dam - Amsteldijk;
Kadijksplein - Noordelijke einde der Czaar Peterstraat; Weesperzijde
van de grens der gemeente tot aan het Weesper- of het Frederiksplein;
Haarlemmerplein - Malagaplein; en van alle andere lijnen, of hare
verlengden, welker aanleg door de gemeente aan de Maatschappij wordt
vergund, of van haar wordt verlangd en door haar is aanvaard.
Mocht de Maatschappij de aanleg van een der door de gemeente
verlangde lijnen weigeren, zo is deze bevoegd de aanleg en de
exploitatie daarvan hetzij op zich te nemen, hetzij aan anderen over
te laten. In dat geval laat de Maatschappij toe dat haar sporen
worden gekruist en de daarvoor nodige werken, aansluitende tegen en
op of onder de hare worden gemaakt zonder daarvoor vergoeding te
kunnen eisen. De maatschappij is echter verplicht tot het maken,
onderhouden en exploiteren der door de raad te bepalen
verbindingslijnen, tussen de personenstations van de verschillende
spoorwegen en de tramweg.
Art. 2.
De exploitatie der lijnen Dam – Pieter Corneliszoon Hooftstraat en
Plantage – Linnaeusstraat vangt aan vóór of op 1 juni 1881, die der
lijnen Dam – Plantage en Dam – Amsteldijk vóór of op 1 januari 1883,
die der overige met name genoemde lijnen vóór of op 1 januari 1884.
Art. 3
De exploitatie der tramwegen geschiedt met paarden, voor zover niet
door de gemeenteraad voor alle of voor enkele lijnen een ander
middel ter beweging is goedgekeurd of voorgeschreven; proefnemingen
met andere middelen kunnen door B. en W. worden toegestaan.
Art. 4.
Alle kosten, geen uitgezonderd, voor de aanleg, de verbetering en de
exploitatie der verschillende lijnen gevorderd of in verband
daarmede door de Gemeenteraad nodig geoordeeld, worden door de
maatschappij gedragen. Daaronder zijn voor de lijnen, waarvan de
plannen reeds zijn vastgesteld, onder meer begrepen, de kosten van
de verlaging der hoge Amstelbrug (Hoogesluis), met verbreding van
het beweegbaar gedeelte, wijziging der Hortusbrug, het verbreden en
verlagen der bruggen in de Vijzelstraat en over de Vijzelgracht, het
verbreden van de Singel en de brug bij de Heiligeweg, het verbreden
en verhogen van het Rokin, het vastmaken der daarin gelegen
beweegbare brug over het Spui, het maken van trottoirs in de
Vijzelstraat, de Amstelstraten en de Muiderstraat, alles volgens de
bij de concessie behorende tekeningen en lengteprofielen.
In de kosten van het door de gemeente leggen van een nieuwe vaste
brug, ter vervanging van de zogenaamde Blauwbrug, wordt door de
Maatschappij binnen één maand na de in gebruikstelling een som van ƒ
105,000 bijgedragen.
Art. 5-8 geven B. en W. het recht dubbel apoor voor te schrijven,
het grootst aantal passagiers per wagen, de tarieven voor personen
en goederen (elk jaar voor 1 Jan.), en dienstreglementen (ook tijd
van begin en einde), door de O.M. vastgesteld, goed te keuren.
Verlaging beneden het thans geldende tarief mag niet als voorwaarde
gesteld worden. Jaarlijks worden 12 bewijzen van kosteloos vervoer
ter beschikking gesteld van B. en W. voor even zovele ambtenaren der
gemeente.
Art. 9.
De maatschappij voldoet terstond aan alle aanschrijvingen van B. en
W., alsmede aan alle, door de politie naar aanleiding van bestaande
of te maken verordeningen te geven bevelen, omtrent bet gebruik van
de openbare weg, of in het belang van de goede orde of van het
openbaar verkeer zonder deswege enige vergoeding van geleden of
beweerde schade in rekening te mogen brengen.
Art. 10.
De voerlieden, conducteurs en oprijders zijn onderworpen aan de
bevelen, door of namens het hoofd der politie, in het belang der
goede orde of openbare veiligheid gegeven en kunnen door dezen, voor
hoogstens een maand, in de uitoefening hunner betrekking worden
geschorst, ingeval zij aan die bevelen niet voldoen of zich schuldig
maken aan ongepaste bejegening van het publiek of van de politie.
Art 11.
Deze concessie laat onverkort alle rechten, welke de gemeente heeft,
om van de Maatschappij, evenals van alle ingezetenen, rechts- en
andere personen, nu of later belastingen te mogen heffen Deze
belastingen mogen echter nimmer de Maatschappij uitsluitend treffen.
Art. 12.
Deze concessie mag zonder toestemming van de Gemeenteraad niet aan
anderen, hetzij een andere maatschappij, hetzij bijzondere personen,
worden overgedragen.
Art. 13.
Als vergoeding betaalt de Maatschappij aan de Gemeente, gerekend van
1 Januari 1881, jaarlijka gedurende de ganse tijd der vergunning, 5
procent van alle bruto ontvangsten van het vervoer op al haar tram-
en omnibuslijnen. Onder de bruto ontvangsten worden ook begrepen de
vergoedingen door andere ondernemingen aan de Maatschappij voor het
gebruik van haar lijnen toegekend.
Indien het door de maatschasppij uitgekeerd dividend meer bedraagt
dan 8 procent (onleesbaar) voor onderdelen van elk procent naar
evenredigheid.
Jaarlijks in de loop van de maand Januari wordt door het bestuur der
Maatschappij schriftelijk opgave gedaan der opbrengst van het
vervoer in het afgelopen jaar, onder bijvoeging van al zodanige
bewijsstukken als door B. en W. worden verlangd. Het bedrag der
vergoeding is dadelijk daarna invorderbaar.
Indien het'uitgekeerde dividend aanleiding geeft tot verhoging der
vergoeding aan de Gemeente, is het bedrag dezer verhoging dadelijk
na aankondiging van het dividend invorderbaar.
Uitbreiding van kapitaal, door uitgifte van hetzij aandelen, hetzij
obligaties of op welke anderewijze ook heeft niet plaats zonder dat
de wijze van die uitbreiding door B. en W. is goedgekeurd. B. en W.
hebben het recht de boeken der maatschappij te allen tijde te laten
onderzoeken door een of meerdere personen daartoe te benoemen door
de Arr.-rechtbank te Amsterdam, of het college dat die rechtbank
mocht vervangen.
Onder de vergoeding in dit artikel bedoeld is niet begrepen die,
welke, krachtens wettelijke verordeningen voor het uitsluitend
gebruik van openbare gemeentegrond en openbaar gemeentewater
geheven.
Voor het gebruik van openbare gemeentegrond en openbaar
gemeentewater, ingenomen hetzij door de tramweg, hetzij voor
tijdelijke opslag van voor aanleg en onderhoud nodige materialen,
wordt geen vergoeding gevorderd.
De opslag der materialen geschiedt alleen na daartoe bekomen
vergunning van B. en W. en op door hen aan te wijzen plaatsen.
Art. 14.
De concessie kan worden ingetrokken:
a. wegens het niet nakomen der in deze concessie opgelegde
verplichtingen;
b. wegens onvoldoende exploitatie;
c. ingeval de gemeente zelf de exploitatie op zich neemt.
Art. 15.
Na afloop van de termijn, waarvoor de concessie is verleend, of
indien deze wordt ingetrokken, heeft de gemeente de bevoegdheid om
alle stallen en andere gebouwen, met de daarbij behorende erven,
inrichtingen en werken der maatschappij benevens al het materieel en
al de roerende eigendommen der maatschappij, geheel of gedeeltelijk
over te nemen voor de prijs, door drie deskundigen te bepalen enz.
Art. 16.
Trekt de Gemeente de concessie in, niet wegens het niet nakomen van
door de Maatschappij aangegane verplichtingen, noch wegens
onvoldoende exploitatie; doch alleen om zelf de exploitatle op zich
te nemen, zo betaalt zij behalve de in art.15 genoemde prijs, aan de
Maatschappij zovele malen de som, die door de Maatschappij gemiddeld
in de voorgaande vijf jaren boven het bedrag van vijf procent aan
haar aandeelhouders is uitgekeerd, als het aantal jaren bedraagt,
waarvoor de vergunning, zo zij niet werd ingetrokken, nog aan de
Maatschappij zou verbleven zijn.
Art. 17.
Stelt regelen voor de aanleg en het onderhoud der werken, o. a.
onverminderd het bepaalde in Art. 4, worden de kosten der voor of
ten gevolge van de aanleg der tramwegen in de openbare weg nodige
werken, in den meest algemene zin, waaronder almede begrepen
ophoging of verbreding van wegen, opnemen of verleggen van
bestratingen, aanleg van verhoogde voetpaden, vernieuwing, verlaging
of verbreding van bruggen, door de maatschappij betaald.
De uitvoering van alleen voor de tramweg bestemde werken geschiedt
door de maatschappij onder toezicht en ten genoegen van B. en W. De
uitvoering van werken mede bestemd voor het gewoon verkeer,
geschiedt door de gemeente, tegen betaling door de Maatschappij van
de kostende prijs, verhoogd met 3 ten honderd voor toezicht en
administratie.
Het onderhouden en, zo nodig, vernieuwen van de wegbedekking
geschiedt, zoo mogelijk des nachts, van gemeentewege, tegen betaling
door de Maatschappij van veertig cents (ƒ0.40) per jaar en per
strekkende meter enkel spoor.
Concessies en vergunningen, voor het leggen van gas-, water-,
telegraaf- en andere leidingen verleend of te verlenen, worden door
de Maatschappij geeerbiedigd, en dientengevolge naar het oordeel van
B. en W, aan, langs, boven of onder de tramwegen gevorderde werken
moeten worden gedoogd, zonder dat zulks de Maatschappij, ingeval
daardoor haar dienst mocht worden belemmerd of gestaakt, of uit
enige andere hoofde, aanspraak geeft op enige schadevergoeding. voor
de Maatschappij worden de straten en wegen tussen de rails rein
gehouden en zo nodig besproeid.
Art. 18.
Tot richtige nakoming van de bepalingen dezer concessie, wordt door
de Maatschappij ten kantore van den gemeente-ontvanger een
waarborgsom gestort en zo noodig aaagevuld, ten bedrage van ƒ 10,000
effectief, in schuldbrieven van de Nederl. Staat of dezer gemeente,
waarvan de coupons haar op de vervaldagen worden uitgereikt.
De Gemeenteraad behoudt zich voor:
a. zich zelve uit die waarborgsom zonder enige vorm van proces te
betalen:
1. de kosten van herstel der door de Maatschappij aan de eigendommen
der gemeente toegebrachte schade;
2. die der werken door B. en W. voor rekening der Maatschappij te
verrichten;
b. die som te doen verhogen tot het door B. en W. op te geven
bedrag, indien zij mocht blijken onvoldoende te zijn;
c. zich, zonder verdere formaliteit, in het bezit te stellen van een
of meer tramwegen der Maatschappij, indien, binnen de door B. en W.
gestelde termijn, genoemde som niet tot bedoeld bedrag is aangevuld.
De waarborgsom, of het daarvan overgebleven gedeelte, zal aan de
Maatschappij worden teruggegeven na het intrekken of de afloop der
concessie en nadat is voldaan aan het bepaalde in art. 15.
Art. 19.
Bij uitbreiding der gemeente belet deze concessie niet het blijven
bestaan van door anderen geëxploiteerde tramwegen in delen der
gemeente, die niet tot het tegenwoordig grondgebied behoren.
Art. 20.
Door deze concessie zijn op 1 Januari 1881 vervallen alle vroegere
aan de Maatschappij verleende vergunningen betrekkelijk tramwegen en
alle te dier zake tussen de gemeente en de Maatschappij gesloten
overeenkomsten, met deze uitzondering, dat de maatschappij verplicht
blijft tot betaling der kosten van het vernieuwen der brug over de
Muidergracht voor de Kerkstraat, tot een maximum van ƒ35,000.
Art. 21.
Alle geschillen, welke bij de toepassing van de concessie en van
deze bepalingen ontstaan, worden, voorzover de beslissing niet aan
B. en W. of aan de gemeenteraad is overgelaten, ter beslissing
opgedragen aan drie arbiters, benoemd bij onderling goedvinden en,
zo geen overeenstemming verkregen wordt, door de
Arrondissementsrechtbank van Amsterdam of het College dat die
rechtbank mocht vervangen. Al de deskundigen, waarvan in deze
overeenkomst sprake is, worden op dezelfde wijze benoemd.
6-12-1880
INGEZONDEN STUKKEN.
EEN NIEUWE BELASTING.
Een nieuwe belasting dreigt ons, Amsterdammers, te worden opgelegd.
Na de straat voor onze huizon als middel tot heffing van belasting
te hebben dienstbaar genaakt, stellen B en W. thans voor over het
gedeelte van de publieke weg waarover de bestaande en aan te leggen
tramwegen lopen belasting te vorderen, en dat niet van de Amsterd.
Omnibus Maatschappij, maar wel ter dege van hen, die er - en zo
dikwijls zij er - gebruik van maken.
Een aandachtige lezing van de voordracht van B en W betreffende een
te sluiten overeenkomst met de A O M zal de juistheid van deze
bewering in het oog doen springen. Tramwegen zijn in een grote, zich
steeds uitbreidende stad als Amsterdam geen artikel van weelde maar
een volstrekte noodzakelijkheid. Indien er niemand te vinden ware om
ze aan te leggen en te exploiteren, het gemeentebestuur zou het zelf
moeten doen, zelfs al leverde de exploitatie verlies op; evenals de
staat spoorwegen aanlegt daar waar het particulier initiatief
ontbreekt, omdat er geen voordeel mede te behalen is.
Men zou onrechtvaardig zijn door te ontkennen, dat door de A.O.M. op
uitnemende wijze in deze behoefte aanvankelijk is voorzien. Goede
wagens en paarden, onberispelijke punctualiteit, een geschikt en
voorkomend personeel; waarlijk in geen mij bekende stad in Europa
wordt de A. O. M. in deze opzichten overtroffen. Maar ons
tramwegverkeer is ook zeer duur. In geen Europese stad betaalt men
zoveel voor zo korte trajecten. Vraag eens, welke afstand men te
Londen voor één penny of te Parijs voor 15 centimes per tram kan
afleggen. Ook te Antwerpen is de prijs voor de grootste distantie
slechts 15 centimes, terwijl men te Gent 15 centimes voor iederen
afstand betaalt onverschillig van welk aantal verschillende lijnen
men gebruik maakt; heeft men eenmaal dat bedrag van circa zeven
centen betaald (in geld, dus zonder verplichting om vooraf kaartjes
te koopen) dan ontvangt men kosteloos biljetten voor alle
aansluitende lijnen.
Maar om van 't buitenland niet te spreken: te Haarlem en te Leidan,
plaatsen met vrij wat minder vertier dan in de hoofdstad en waar de
inrichting der tramwagens enz. even goed is, kan men voor 7 ½ cent
trajecten afleggen, die zeker even groot zijn als de langste
tramwegen alhier. Te 's-Gravenhage is zelfs aanvrage gedaan tot
aanleg van lijnen met een tarief van slechts 5 cent per rit. Is
bovendien de regeling, dat alle lijnen, naar het centrum der stad,
op de Dam eindigen, niet bespottelijk? Gij wenst bijv. van de
Prins-Hendrikkade op de hoogte der Martelaarsgracht naar het
Sophiaplein te gaan, een distantie, groot genoeg, vooral als gij
haast hebt, om van de tram gebruik te maken. Welnu, er ligt een
tramweg, een doorlopende weg zelfs, in zijn geheel aan één
Maatschappij toebehorende maar toch, voor dat kleine traject moet
gij tweemaal betalen 20 cents (indien gij u ten minste van kaartjes
voorzien hebt) en bovendien nog op de Dam overstappen en wachten tot
gij verder kunt. Is dat niet precies of men tegen een reiziger van
Halfweg naar Vogelenzang zeide: nu moet gij eerst de vracht betalen
van Amsterdam naar Haarlem, daar overstappen en wachten tot een
trein vertrekt en dan nog eens betalen de vracht van Haarlem tot
Leiden?
Deze toch werkelijk op den duur onhoudbare toestand zal - wordt de
voordracht van B. en W. aangenomen - niet alleen voor 40 jaren
(zegge veertig jaren, dus tot 1921) bestendigd worden, maar er
bestaat gegronde vrees, dat dit nog drukkender zal worden. In de
voordracht van B. en W. toch komt geen enkele bepaling voor die hoop
laat voor enige tariefsverlaging veel minder die deze verplichtend
maakt. Wel wordt in al. 1 van art. 7 bepaald, dat het tarief
jaarlijks door de A.O.M. onder goedkeuringvan B en W wordt
vastgesteld; maar alinea 2 zegt dat die goedkeuring niet mag worden
afhankelijk gesteld van de eis om het tegenwoordig tarief te
verlagen.
Is dus verlaging van het tarief gedurende veertig jaren finaal
afgesneden, - verhoging, bij de onmogelijkheid van enige
concurrentie, is zeer te vrezen. Want verhoging is niet alleen in ’t
voordeel van de A.O.M. maar ook van de gemeentekas.
De Gemeentekas toch krijgt 5 procent van de bruto ontvangst, dat is
in andere woorden: een belasting van een halve cent op ieder kaartje
dat 10 cents kost. Indian de A.O.M meer dan 8 procent dividend
uitkeert, dan krijgt de Gemeentekas voor elk procent meer dividend
nog ½ percent van de bruto ontvangst; met andere woorden: indien de
AOM 18 procent dividend uitkeert (en de aandeelhoudars behoeven
beslist niet bang te zijn of dit zal, wordt de voordracht aangenomen
spoedig het geval zijn) dan krijgt de Gemeentekas van ieder 10-cents
kaartje één cent.
Dat onder deze bepalingen, met een steeds meer hongerende
Gemeentekas, alle hoop op tariefverlaging ijdel en vrees voor
tariefverhoging zeer gegrond is, behoeft waarlijk geen betoog.
O, die halve centjes op ieder tramkaartje zijn voor B en W zo
aanlokkend! Reeds nu, in hun voordracht, rekenen zij de Raad voor,
dat de jaarlijks te ontvangen vergoeding voor de thans aangelegde
lijnen, om van de nieuw aan te leggen niet te spreken, volgens de
voorgestelde regeling ƒ 35,000 tot ƒ 40,000 zal bedragen. Maar
bedenken B. en W. dan niet, dat die som een nieuwe belasting vormt,
voornamelijk geheven van hen, voor wie de tramwegen een behoefte
zijn ter uitoefening hunner zaken of die de buitenwijken bewonen? En
ware het dit slechts, men zou er nog in kunnen berusten, want
belastingen, onder welke vorm dan ook moeten opgebracht worden.
Wordt de voorgestelde regeling aangenomen dan zal echter slechts de
helft dezer belasting de gemeentekas ten goede komen en de andere
helft boven een dividend van 8 procent, in kas der A. O. M. vloeien.
En wat betaalt de A.O.M. nu voor deze énorme winsten die, wanneer
straks stoomkracht in plaats van paarden gebezigd worden (en dit zal
spoedig het geval zijn) nog aanzienlijk zullen toenemen, voor dit
uitsluitend recht, gedurende een tijdvak van 40 jaren, om tramwegen
aan te leggen? De A. O. M. betaalt daarvoor eigenlijk niets,
volstrekt niets. Wel wordt door B. en W. breed uitgemeten, dat de
A.O.M. alle aanleg en de exploitatie der lijnen, zomede het
onderhoud van de weg zelf zal bekostigen, maar dit spreekt waarlijk
toch wel vanzelf. Als een spoorwegmaatschappij de concessie
verkrijgt voor een haars inziens voordelige lijn, dan moet zij
hetzelfde doen en de grond, waarover haar weg loopt, kopen
bovendien. terwijl zij ten slotte personen moet vervoeren tegen veel
mindere prijs, zelfs in de 1e klasse, dan de A.O.M. dit doet.
En wat nu de bijdrage aan de gemeente betreft, komt die niet
eenvoudig op het volgende neer: De gemeente geeft aan de A. O. M.
het recht, om, met uitsluiting van alle concurrentie, gedurende 40
jaar een exorbitant hoog tarief te blijven handhaven, mits de
gemeentekas minstens een halve cent van ieder tramkaartje krijgt en
nog iets meer, als de winsten nog groter worden, zo b.v., als boven
gezegd, éen cent als een dividend van 18 % wordt uitgekeerd. En zou
dan de A. O. M. een voorstel waarbij haar slechts gevraagd wordt,
van een grote overwinst, haar als monopolie verzekerd, een klein
gedeelte aan de gemeentekas af te staan, niet met beide handen
aangrijpen?
Waarlijk men kan het volkomen begrijpen, dat, zoals B. en W.
verklaren, de A.O.M. met de ontworpen regeling in allen dele
genoegen neemt. ’t Is echter te hopen, dat de raad er anders over
zal denken.
Laat toch niet uitsluitend de vraag wegen: Wat brengt het op voor de
gemeentekas? maar ook deze: Hoe komt Amsterdam met een billijk
tarief, aan een voldoend tramwegnet? Dat B. en W. de concessie het
liefst aan de A.O.M. geven , zal niemand wraken; zij heeft bewezen
voor haar taak berekend te zijn; maar indien met haar geen voor het
publiek aannemelijker voorwaarden te treffen zijn, laat dan de
concessie, in 1876 verleend, worden teruggenomen, waartoe de
gemeente het recht heeft, tegen restitutie der betrekkelijk geringe
som van ƒ 72,500, en daarna de concessie voor publieke concurrentie
worden opengesteld, waarbij terugbetaling aan de gemeente van
genoemde som, maar vooral een billijker tarief tot eerste voorwaarde
moeten worden gesteld. Men behoeft er geen ogenblik aan te
twijfelen, öf het zou aan mededinging niet ontbreken, en evenmin dat
èn de gemeentekas en het publiek van veel betere conditie zouden
worden.
J. H. K.
9-12-1880
GEMEENTERAAD
Zitting van Woensdag 8 December. Voorzitter: Mr. G. van Tienhoven.
Tegenwoordig 34 leden
(…………….)
6. Adres van Theodorus Sanders, waarbij hij voor zoveel het deze
gemeente betreft, concessie aanvraagt tot het aanleggen en
exploiteren van een net van stoomtramwegen.
Naar aanleiding van dit adres vraagt de heer Van Sonsbeeck om de
voordracht betrekkelijk de nieuwe tramlijnen te behandelen in de
afdelingen en na een deugdelijke voorbereiding door de
raadscommissies. In overleg met B. en W. en de A.O.M, achtte de
Voorzitter dit niet nodig, evenals de heer Mendes. Maar de heer
Metelerkamp meende dat dit wel nodig was, zo ook de heer Van Nierop,
die dan tevens een andere wijze van werken in de afdelingen zou
wensen. De heer Heineken betoogde ook het noodzakelijke van een
onderzoek met zelfstandige rapporteurs. Het verzenden naar de
afdelingen werd ook verdedigd door de heer Tromp. De heer Mendes
stelde voor om , als men dan voorafgaand onderzoek wenst, de
tramvoordracht eerst in geheime zitting te behandelen, hetgeen de
heer Metelerkamp niet aanneembaar achtte met het oog op de
bepalingen der gemeentewet, welke bepalingen volgens de Voorzitter
echter hier niet gelden, daar er van geen vervreemding sprake is.
Met 18 tegen 15 stemmen wordt verworpen het voorstel om de
tram-voordracht eerst in de afdelingen te onderzoeken.
Gisterenmiddag had er op het kruispunt van Utrechtschestraat en
Kerkstraat een botsing plaats van een wagen der brandweer met een
van de tram. Van de laatste moesten de ruiten het misgelden. De
passagiers kwamen er met de schrik af.
13-12-1880
Met 10 Januari zal de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij voor
volwassenen een dergelijk abonnement instellen als nu reeds voor
schoolgaande kinderen bestaat.
Tegen betaling van ƒ 12.50 zal men het gehele jaar 's morgens vóór
10 uur een rit kunnen afleggen op 1 of 2 lijnen. Deze kaarten worden
eerstdaags verkrijgbaar gesteld.
14-12-1880
De ingenieur Th. Sanders heeft een nader adres bij de Raad ingediend
over de door hem gevraagde concessieaanvraag voor een net van
stoomtrams in en rondom Amsterdam. Hij verklaarde zich bereid de
concessie op de volgende hoofdvoorwaarden te aanvaarden:
a. Dat de uitvoering van alle uitsluitend voor zijn tramwegen nodige
openbare werken geheel begint ten laste van de concessionaris.
b. Dat van de bruto opbrengst van alle lijnen voor, zover die over
het grondgebied van Amsterdam lopen vijf percent aan de gemeente
wordt afgestaan.
c. De concessie te verlenen voor de tijd van veertig jaren.
Hij voegt er een schrijven bij van den heer N. H. Henkel, hoogleraar
voor bruggen- en wegenbouw aan de Polytechnische School te Delft,
die de streek voor stoomtrams geschikt, de richtingen goed gekozen
en de raming van kosten en opbrengst juist acht en de onderneming
dus èn voor het algemeen belang èn voor aandeelhouders aanbeveelt.
De Heer T. Sanders heeft bij zijn adres aan de Raad nog een bijlage
gevoegd tot nadere uiteenzetting van sommige punten, in het
bijzonder bespreekt bij het belang der buitenwijken, en geeft ten
slotte te kennen, dat de door hem aangevraagde lijnen geenszins
bedoeld zijn als concurrerende lijnen voor de Amst.
Omnibus-Maatschappij, die zelfs in menig opzicht daarvan voordeel
kunnen trekken.
15-12-1880
Ter gemeente-secretarie zijn de volgende raadsvoordrachten
nedergelegd :
(……………)
Het adres aan de Gemeenteraad, van de heren Jhr. Dr. J. P. Six c.
s., in zake de Hoogesluis, is van de volgende inhoud:
“De ondergeteekenden, inwoners der stad Amsterdam, met leedwezen
kennis genomen hebbende van een artikel in de voordracht van B. en
W., tot het geven van concessie voor tramwegen op 't gebied der
gemeente aan de Amst. Omnibus-Maatsch., nemen de vrijheid zich met
hunne bezwaren tot uwe vergadering te wenden. Het komt hun toch
voor, dat bij de voorgenomen veranderingen welke volgens art. 4 van
stadswege ten behoeve en voor rekening der Omnibus-Maatsch. zullen
worden gemaakt, veel te weinig rekening is gehouden met toestanden
op welker behond de burgerij prijs stelt. Bij den aanleg der nieuwe
tramwaylijnen, welke aan de Omnibus-Maatsch. zouden worden
geconcessioneerd, wordt melding gemaakt van het verlagen van
onderscheidene bruggen, zelfs vande groote Amstelbrug of zoogen.
Hoogesluis. De ondergeteekenden vermeenen, dat waar aan de eischen
van het verkeer moet worden tegemoetgekomen, zulks toch nimmer
geschieden mag ten koste van de eigenaardigheden, die er toe
bijdragen om onze stad tot een van de schoonste en schilderachtigste
van Europa te maken. De bruggen, die op balfcirkelvormige bogen zich
over de Amsterdamsche grachten welven, maken een zoo onmisbaar deel
uit van de stadsgezichten waarop onze stad terecht trotsch is, dat
eene verlaging niet kan plaats vinden zonder dat die gezichten een
groot deel van hunne aantrekkelijkheid verliezen. Waar nu in de
laatste jaren reeds veel is moeten verlaagd worden ten behoeve van
dringende eischen van het verkeer, zoo vermeenen de ondergeteekenden
ernstig te moeten aandringen op beperking in dezen tot het strikt
onvermijdelijke. inzonderheid het zoo binnen- als buitenlands
beroemde gezicht zoowel naar als van de Hoogesluis wenschen de
ondergeteekenden niet bedorven of benadeeld te zien en om geen
andere reden dan om het aantal paarden te verminderen, dat benoodigd
is om de tramwagens over die brug heen te voeren.
De ondergeteekenden stellen hoogen prijs op de uitmuntende wijze
waarop bet personenvervoer door de Amst. Omnibus-Maatschappij hier
ter stede geschiedt, en zullen het toejuichen wanneer nog meerdere
lijnen door die Maatsch. in exploitatie worden gebracht, mits zij
genoegen neemt met den toestand van het terrein waarover die lijnen
loopen. Maakt die toestand vermeerdering van trekkracht noodig en de
exploitatie daardoor kostbaarder, dan oefent dit natuurlijk invloed
uit op den prijs van het vervoer, maar wanneer de terreinen ten
koste der Omnibus-Maatsch. worden geplaneerd zullen de kosten
daarvan toch evenzeer invloed uitoefenen.
De ondergeteekenden vermeenen daarom dat eene Maatschappij, die
tramlijnen in Amsterdam wil exploiteeren, Amsterdam moet nemen
zooals het is en dat het stelsel verkeerd is, waarvan bij de
ontwerp-overeenkomst schijnt te zijn uitgegaan, dat de slad naar den
maatstaf van hetgeen wenschelijk is voor de tramlijnen moet verbouwd
worden.
Redenen waarom zij uwe vergadering eerbiedig verzoeken de
ontwerp-overeenkomst in dien geest te willen wijzigen.”
De Heer T. Sanders, civiel- en-bouwkundig ingenieur, heeft zich tot
de Gemeenteraad gewend met een nader adres, in verband met zijn
concessie-aanvraag voor een net van stoomtrams in en rondom
Amsterdam, en deelt thans mede, dat hij bereid is de concessie op de
volgende voor de stad voordeelige hoofdvoorwaarden te aanvaarden :
a. Dat de uitvoering van alle, uitsluitend voor zijn tramwegen
nodige openbare werken, geheel komt ten laste van de concessionaris.
b. Dat hij bereid is 5 pCt. van de bruto opbrengst van alle lijnen,
voor zover die over het grondgebied van Amsterdam lopen, aan de
gemeente af te staan.
c. Dat de concessie verleend wordt voor de tijd van veertig jaren.
Verder dat na kennisneming van zijn plannen en ook van bovenstaande
voorwaarden, de Heer N. H. Henkel, hoogleraar voor bruggen- en
wegenbouw aan de Polytechnische school te Delft, het volgende
schrijven tot hem heeft gericht.
“Delft, 12 Dec. 1880.
Mijnheer!
De plans en berekeningen van de aanlegkosten, de opbrengst en
exploitatiekosten, betreffende de aanvraag om concessie van een net
van stoomtrams in en om Amsterdam, heb ik na onderzoek der
voornaamste terreinpunten nagegaan. Ik heb de eer u hierbij mijne
beschouwingen daaromtrent in 't kort mede te deelen.
De streek waarin de lijnen ontworpen zijn heeft zeer voldoende
ontwikkeling om den aanleg van een stoomtramnet te rechtvaardigen.
De richtingen komen goed gekozen voor en de stoomtrams daarin
aangelegd, zullen zeker een krachtigen hefboom worden tot
bevordering van het algemeen belang, alzoo tot verkrijging van meer
ontwikkeling, en zullen tot het bekomen van een opgewekter leven
degelijk bijdragen.
De door u begroote aanlegkosten zullen naar mijne overtuiging bij
een goed te wachten beheer en zorgvuldige uitvoering niet
overschreden worden.
De geraamde opbrengsten, vergeleken met die van andere voorname
middelen van vervoer te Amsterdam en met die van de tramways te
Hamburg en andere met Amsterdam te vergelijken plaatsen komen mij
alleszins gerechtvaardigd voor. De aangegeven som voor
exploitatie-kosten zal naar mijne meening in de eerste jaren der
exploitatie voldoende zijn. Het is duidelijk dat deze kosten zullen
toenemen, maar daarmede nemen ook de opbrengsten in nog sterker mate
toe. In verband met het voorgaande ben ik alzoo van meening dat de
zaak voor het algemeen belang zoowel als voor de aandeelhouders zeer
goede resultaten zal opleveren.”
(was get.) N. H. Henkel, Hoogleeraar voor bruggen- en wegenbouw.
De Heer Sanders houdt zich overtuigd van de grote zo directe als
indirecte voordelen, die zijn plan aan de gemeente verzekert.
15-12-1880
Gisteren is hier in het lokaal Eensgezindheid een vergadering
gehouden van burgemeesters van gemeenten die bij het plan van de
heer Sanders betrokken zijn. Deze hebben besloten ëen adres aan den
gemeenteraad alhier in te dienen ten einde de aandacht te vestigen
op de belangen van die gemeenten bij een complicatie door
tramwaylijnen met de hoofdstad, welke voor de aanneming van de
voordracht van Burg. en Weth. tot het verlenen van een uitsluitend
recht aan de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij wordt buitengesloten.
Zij verzoeken dat er geen beslissing zal worden genomen, voordat die
belangen in een bijeenkomst der verschillende bij deze zaak
betrokken partijen zullen zijn overwogen.
DE TRAMCONCESSIE.
(……)
Voor vijf jaren heeft Amsterdam eindelijk ook zijn aandeel gekregen
in het gemakkelijk middel van vervoer dat onder de internationale
naam van tram bekend is. Nu men er de ervaring van heeft opgedaan,
begrijpt men niet waarom niet reeds veel vroeger in de behoefte
aldus is voorzien. De dienst moge nog voor, verbetering vatbaar
zijn, algemeen erkent men dat de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij —
die eigenlijk “Trammaatschappij" moest heten - haar taak goed
vervult. Zij heeft een energiek bestuur, van welks ijver de
gemeentenaren in het algemeen nog meer goeds te danken kebben: de
aanleg van verhoogde voetpaden in vele straten, de verlaging van
bruggen (voor voetgangers vooral zo geriefelijk) en het Sophiaplein
in zijn tegenwoordigen staat. Wel hebben de aandeelhouders geen
reden over die bijdragen ten gunste der gemeente te klagen, maar dit
neemt niet weg dat zonder de O.M. wij ons in die voordelen
vermoedelijk nog niet zouden mogen verheugen. Men is reeds zó gewend
— om niet te zeggen verwend — geraakt door de gemakkelijke
rijtuigen, die over de weg glijden en de gehele dag voor ieder
gereed staan, dat men al enige tijd met ongeduld uitziet naar een
uitbreiding van het sporennet, zonder dat iemand er aan dacht dat
die taak door anderen zou vervuld worden dan door dezelfde O. M.,
die de bestaande lijnen heeft aangelegd en exploiteert.
De Voordracht van B. en W., om haar vergunning te verlenen tot
aanleg van nog een aantal verbindingen heeft dan ook zeker niemand
verbaasd. Wel echter heeft het bevreemding gewekt, dat de voordracht
spreekt van een concessie voor de tijd van veertig jaren en zulks
bij uitsluiting van anderen. B en W. zelven duiden kort en juist de
schaduwzijde van zulk een concessie aan met deze woorden: Men geeft
daardoor toch prijs elke prikkel in de concurrentie gelegen, terwijl
men toestanden schept voor tijden, welker behoeften men niet in alle
delen kent en moeilijk beoordelen kan.
Het dagelijks bestuur heeft deze bezwaren niet overwegend geacht;
evenmin de commissie van financiën en die van bijstand in het beheer
der publieke bedrijven. De adviezen van die commissies zijn wel niet
openbaar gemaakt, maar uit de toelichting der voordracht kan men
opmaken dat zij met de beginselen der regeling instemmen; er blijkt
ook niet van een minderheid, die zich er tegen verklaarde. Een
aanzienlijk gedeelte der gemeenteraad is dus na onderzoek ten gunste
der voordracht gestemd. Het afdelingsonderzoek door de gehele Raad
is in een der vorige zittingen onnodig verklaard; tot veler
verbazing. En reeds tegen morgen is de voordracht, die nauwelijks 14
dagen in haar gehele omvang bekend is, aan de orde gesteld. Deze
spoed moge in overeenstemming zijn met het onderwerp, zij is
wellicht wat al te haastig, omdat de openbare mening weinig tijd
heeft gehad zich te doen horen.
Tegen de uitbreiding der concessie zelve aan de Omn. M. zal, gelijk
wij reeds opmerkten, wel bij niemand bezwaar bestaan. Hoe meer
lijnen geopend worden, des te gemakkelijker wordt het verkeer, en de
wijze van exploitatie heeft in hoofdzaak slechts reden tot
tevredenheid gegeven. Er is alleen reden tot twijfel wat de duur der
concessie en het uitsluiten van anderen betreft. Is daarin een
nadeel gelegen voor het publiek belang? Wij geloven niet dat het
doenlijk is deze vraag in het algemeen bevestigend of ontkennend te
beantwoorden; alles hangt, dunkt ons af van de voorwaarden die
gesteld worden, en de beoordeling is daarom onafscheidelijk van den
inhoud der concessie. Een uitsluitend recht snijdt de concurrentie
af, geeft een monopolie, waarvan een tirannie tegenover het publiek,
willekeurige en onvoldoende administratie het gevolg kan zijn. In de
regel is zulk een monopolie verwerpelijk, maar op het gebied van
spoorwegen heeft men tot dusver geen ander middel dan uitsluitende
concessie weten toe te passen, indien niet de overheid zelf tot de
exploitatie overging.
Wel is het denkbeeld voor enige jaren door een Duits schrijver
verkondigd, dat de overheid de sporen behoort aan te leggen en aan
ieder, onder bepaalde voorwaarden, het recht moet verlenen er van
gebruik te maken, maar in de practijk heoft dat denkbeeld weinig
kans van slagen. Voor een middel van vervoer, dat op vaste, spoedig
op elkander volgende tijdstippen dienst doet, is concurrentie op
dezelfde rails, zonder onophoudelijke botsingen en gevaren, moeilijk
denkbaar en voor het leggen van talrijke stellen rails op dezelfde
wegen is onze gemeente ongeschikt. Men kan enige gaspijpen naast
elkander in de grond leggen, maar geen vier, zes of meer rails naast
elkander er op.
Men zal dus voor bepaalde lijnen steeds het stelsel van uitsluiting
moeten toepassen, wil men niet komen — wat vooreerst nog wel zal
uitblijven — tot de luchtspoorwegen der Amerikaanse steden. Wel
echter kunnen de eindpunten langs verschillende wegen worden
bereikt; een lijn bij voorbeeld van de Dam naar het Frederiksplein,
die (na de verbreding van Mol- en Torenstegen, enz.) langs Heeren-
of Keizersgrachten loopt, of een die van de Dam langs Damstraat en
Hoogstraten of over de Nieuwmarkt en Breestraten naar de Plantage
voert, is in een niet verre toekomst zeer denkbaar. Voor dit geval
is echter door de concessie gezorgd. Zodra de behoefte aan zulk een
verbinding blijkt te bestaan en de concessionnaris in gebreke blijft
haar tot stand te brengen, is de gemeente volgens art. 1 bevoegd van
het monopolie af te wijken en óf zelve óf door anderen in de
behoefte te voorzien. Tevens moet de O.M. dan gedogen, dat hare
sporen worden gekruist en aansluitingen worden gemaakt, zonder dat
zij vergoeding kan eisen. Deze bepaling ontneemt, naar ons voorkomt,
aan het monopolie grotendeels hare gevaarlijke zijde. Maar zij is
onvolledig, tenzij aangevuld met een voorschrift dat de Omn. M.
verplicht, niet alleen met hare lijnen aan te sluiten aan die, welke
in naburige gemeenten tot de grens van Amsterdam lopen, maar ook
zich te onderwerpen aan de voorschriften van B. en W. omtrent
doorlopende plaatskaarten.
In het algemeen behoort, evenals bij de grote spoorwegen, het
beslissend toezicht van de overheid zooveel mogelijk overal te
waken, waar gemis aan concurrentie het publiek belang kan schaden.
Een ander bezwaar van een langdurige concessie is de mogelijkheid,
dat de behoeften en de middelen van verkeer veranderen. Wie bedenkt,
hoezeer het verkeer van 1840 verschilde van dat van 1880, zal het
niet onwaarschijnlijk achten , dat lang vóór 1921 de
paardenspoorwegen reeds verouderd zijn, en trams door stoom- en
andere be weegkracht voortbewogen, ja wie weet wat al anders, nodig
zijn geworden. Intussen is ook in dit bezwaar voorzien door art. 3,
bepalende dat de exploitatie geschiedt met paarden, voor zoverre
niet door de Raad voor alle of voor enkele lijnen een ander middel
ter beweging is goedgekeurd of voorgeschreven. En voor de nodige
snelheid op de lijnen zelven zorgt art. 5, volgens welk overal, waar
B. en W. het bevelen, dubbel spoor moet worden gelegd. Deze
bepalingen waken voor de toekomst; maar zijn zij voldoende? Worden
er alle omstandigheden door voorzien, die een verandering der
concessie nodig kunnen maken? Wie zal het uitmaken?
Maar de voorwaarden schijnen ook daarvoor te zorgen, omdat zij
intrekking der concessie o. a. toelaten wegens onvoldoende
exploitatie (art. 14), een uitdrukking die nergens nader wordt
omschreven, maar moeilijk anders kan worden opgevat, omdat zij
afzonderlijk wordt vermeld na “het niet nakomen der in de concessie
opgelegde verplichtingen" (art. 14a). Een uitlegging der woorden in
art. 14b schijnt echter niet overbodig te zijn. Veertig jaren is
bovendien een zo lang tijdperk en daarin kan zoveel veranderen, ook
in het bestuur van een naamloze vennootschap, dat het ongeraden
schijnt voor die duur een concessie te verlenen die de gemeente in
zovele opzichten bindt, zonder dat tevens van gemeentewege
voortdurend toezicht op de handelingen der directie wordt gehouden.
Art. 13 spreekt alleen van het recht van B. en W. om de boeken te
allen tijde te laten onderzoeken door een of meer personen, daartoe
door de rechtbank te benoemen. Is dit niet onvoldoende om verkeerde
handelingen te voorkomen? Behoort niet, gelijk het Rijk bij andere
lichamen die een soort van monopolie hebben (de Bank, de
Handelmaatschappij) heeft ingesteld, een gemeente-commissaris
benoemd te worden, die tot alle vergaderingen der directie toegang
heeft? De lange duur der concessie maakt dit, dunkt ons onmisbaar,
en die duur in te krimpen, bijv. tot 10, ten hoogste 25 jaar, wat
zeer wenselijk ware, zal wel ondoenlijk zijn wegens de grote sommen,
die de A. O. M. voor het aanleggen van de nieuwe lijnen moet
uitgeven en het belangrijk aandeel dat zij uit de opbrengst aan de
gemeente afstaat. Dat aandeel is door sommigen beschouwd als een
soort van belasting. En inderdaad als de gemeente 5 pCt. van de
bruto-ontvangsten trekt, komt van elk 10-cents kaartje een halve
cent in de gemeentekas; werd die uitkering niet vereist, de
Maatschappij kon voor 9½ centen per rit vervoeren. Wij beschouwen
deze regeling juist als een voordeel der concessie. Onze
plaatselijke belastingen zijn thans volgens de gemeentewet namelijk
zó ingericht, dat bijna alle lasten direct moeten worden geheven. De
afschaffing der accijnzen heeft groot nut gesticht en wij zouden ze
niet terugwensen, maar de gemeenten hebben daardoor de gelegenheid
verloren om een deel van haar inkomsten door ieder, die in de
gemeente ook maar kort verblijf houdt, ongemerkt te doen betalen.
Voorheen betaalde ieder wat aan de gemeente, ook als hij maar een
broodje nuttigde; thans betalen allen, die niet in de directe
belasting zijn aangeslagen, en dat zijn de meesten, niets; evenmin
de vreemdelingen. Het is daarom zeer wenselijk, om door een heffing
als in de 5 pCt. der bruto ontvangsten gelegen is, die leemte aan te
vullen. Zij geeft het grote voordeel der accijnsen, ongemerkte
betaling bij kleine bedragen door ieder die van het voorwerp der
heffing gebruik maakt, zonder de bezwaren, want de kosten voor
inning zijn ongeveer nul en de druk is bij het gering bedrag
geenszins zwaar te achten, ook niet voor de onbemiddelde. Zelfs de
werkman zal in een geheel jaar slechts ƒ 3 aan de gemeente betalen,
zo hij tweemaal daags van de tram gebruik maakt, die hem in staat
stelt in een der buitenwijken goedkoper en beter te wonen. Het
spreekt vanzelf, dat B. en W. zich het recht hebben voorbehouden de
tarieven goed te keuren: ook dat is nodig om tegen misbruik van de
uitsluitende concessie te waken. Daaronder zal ook wel de invoering
van zogenaamde correspondenties zijn begrijpen, wat echter wel
uitdrukkelijk mocht zijn vermeld. Maar zonderling klinkt de bepaling
van art. 7, dat B. en W. geen verlaging van liet thans geldende
tarief mogen voorschrijven. Dat tarief is reeds enigszins hoger dan
dat in andere steden, wat echter grotendeels te verklaren is uit de
over het geheel duurdere levenswijze hier ter stede. Maar het
bestaande tarief voor 40 jaren te verlengen, tenzij de O.M. zelve
tot verlaging overgaat, is dunkt ons een zeer bedenkelijke band. De
aandeelhouders hebben natuurlijk recht op billijke, zelfs op hoge
winsten voor bet kapitaal dat zij aan de onderneming wagen, maar is
over enige (stel vijf) jaren een ruim dividend uitgekeerd (stel
gemiddeld 8 of 10 pCt.) dan moeten B. en W. het recht hebben een
verlaging van tarief binnen zekere perken voor te schrijven; anders
mist de burgerij juist datgene, wat de concurrentie zeker zou hebben
verschaft.
Onder de voorwaarden is nog o. a. opgenomen en terecht, dat de
Maatschappij alle kosten betaalt, voor de aanleg enz. gevorderd.
Onder de werken, die vereist worden, is ook de verlaging van de
Hoogesluis genoemd. Velen hebben met leedwezen vernomen, dat B. en
W. daartoe vergunning willen geven. Zal het fraaie uitzicht, dat men
van die sluis naar alle zijden heeft, niet worden benomen? Wie lust
heeft kan er zich zelf van vergewissen, door zich voorover op de
Hoogesluis neer te werpen en dan om zich heen te kijken, want ruim
1½ meter zal de verlaging zijn, iets meer dan de gemiddelde lengte
van een volwassene. De verlaging komt bovendien grotendeels aan de
opritten, zodat het midden der brug nog altijd een aanzienlijke
hoogte zal behouden en het uitzicht niet veel zal verliezen. Het
schijnt bovendien, dat de pijlers toch voorziening behoeven, wat
door verlaging veel wordt vereenvoudigd. Men mag echter vertrouwen,
dat de Gemeenteraad tot die verlaging nog niet definitief zal
besluiten, maar eerst een nauwkeurig onderzoek zal verlangen, ook
omtrent de belangen van handel en scheepvaart.
De beginselen der voordracht komen ons over het geheel aannemelijk
voor; de regeling zelve echter eist hier en daar aanvulling en
behoort zeer nauwgezet te worden overwogen; want eenmaal vastgesteld
bindt zij voor zeer lange tijd. Wellicht leidt het debat van morgen
en de intussen ingekomen aanvraag van de heer Sanders nog tot een
paar weken uitstel der beslissing, wat op de deugdelijkheid en
volledigheid der regeling slechts gunstig kan werken en de burgerij
nog de gelegenheid geven zich te doen hooren.
16-12-1880
De heer Th. Sanders heeft als bijlage bij zijn adres nog een nota
gevoegd, waarin hij o. a. opmerkt dat de door hem gevraagde
tramlijnen in geen enkel opzicht concurreren met de Amst. Omnibus
Maatschappij, maar wel haar lijnen zullen raken. Hij heeft o. a.
zijn lijn langs de Stadhouderskade daarom verlegd naar de nieuwe
Ceintuurweg.
GEMEENTERAAD VAN AMSTERDAM.
Zitting van Woensdag 15 December. Voorzitter: mr. G. van Tienhoven.
Tegenwoordig 36 leden. Afwezig de heeren Holtzman en Insinger.
Missives van B. en W. van Abkoude-Baambrugge en van
Abkoude-Proostdij, houdende kennisgeving, dat zij de aanvrage van
Theodorus Sanders, om concessie tot het aanleggen en exploiteren van
een stoomtramweg welke Abkoude met de hoofdstal zal verbinden,
wensen te ondersteunenen daarom verzoeken die concessie te verlenen.
Wordt behandeld bij de tramvoordracht.
17-12-1880
GEMEENTERAAD
Aan de orde was daarna de voordracht, om aan de Amsterdamsche
Omnibus-Maatschapijij voor het gehele gebied der gemeente het
uitsluitend recht te verlenen tot aanleg en exploitatie van
tramwegen gedurende 40 jaren, te rekenen van 1 Januari 1881 tot A°.
1921.
In verband hiermede werden aan de orde gesteld de aanvragen van H.
van Kerkwijk om concessie voor een omnibusdienst tusschen Dam en
Commelinstraat; van K. Hirschmann om concessie voor aanleg van een
stoomtramweg door de zogenaamde nieuwe stad, en van Th. Sanders om
concessie tot aanleg van een net van stoomtramwegen in de gemeente.
Bij motie van orde stelde de Heer Pijnappel uitstel van de
behandeling dezer voordracht voor
1. met het oog op de andere ingekomen aanvragen en al wat daarmede
samenhangt;
2. om de veranderingen te leren kennen, die de openbare wegen en
bruggen ondergaan zullen, bij aanneming van het voorstel;
3. omtrent deze voordracht het advies van de Kamer van Koophandel in
te winnen.
De Voorzitter antwoordde dat bij B. en. W. geen bezwaar bestond de
behandeling dezer zaak uit te stellen tot de volgende week. Alsdan
zal de motie Pijnappel bij de voordracht kunnen worden behandeld.
Nadat de Voorzitter ook had toegezegd, dat inmiddels alle
concessie-aanvragen zullen worden gedrukt en openbaar gemaakt,
speciaal het plan Sanders, zooals het lid Teixeira verzocht, ging de
Raad over in geheime zitting.
Na afloop daarvan werd de vergadering gesloten,
18-12-1880
Tramlijnen.
In het Gemeenteblad zijn thans reeds verschenen de adressen, die aan
B. en W. of de Raad zijn gericht over concessie voor tramlijnenen
welke op voorstel van het raadslid dr. Teixeira de Mattos zouden
worden gedrukt. Zij zijn de volgende:
Nr. 442. Adres, dd. 17 Sept., van K. H. J. J. Hirschmann, Oostind.
kapitein, concessionaris in spé voor de stoomtram Utrecht—Geertruidenberg,
om concessie voor een stoomtram in de nieuwe stad, in aansluiting
aan de paardentram, voorlopig voor een lijn (aansluitende op het
Frederiksplein) van het terrein buiten de Utrechtschepoort langs de
Stadhouderskade tot aan het Leidschebosch en van daar door de
Vondelstraat (met smal spoor tussen de reeds bestaande rails in),
Vondelpark en P. C. Hooftstraat terug naar de Stadhouderskade,
evenzo door de Gerard Doustraat en Frans Halstraat, en later een
oostelijke lijn met een brug over de Amstel naar de Rijnspoorweg en
verder. Bij goedkeuring van dit of een gewijzigd plan zal hij
spoedig opmetingen en tekeningen inzenden.
Nr. 443. Adres van de ingenieur Th. Sanders met bijlage (reeds
medegedeeld).
Nrs. 444—6. Missiven van B. en W. van Abkoude-Proostdij,
Abkoude-Baambrugge, Haarlemmermeer, Nieuweramstel en Diemen en
Watergraafsmeer tot ondersteuning van Nr. 443 en verzoek om uitstel
en om gemeenschappelijke behandeling der zaak.
Nr. 447. Adres van het bestuur van Arti en 59 eigenaars of bewoners
van het Rokin westzijde tegen de voorgenomen ophoging aldaar, die
voor een gedeelte zelfs 1.75 M zal bedragen, waardoor de bewoning
van hun percelen ten dele zal worden onmogelijk gemaakt, althans de
waarde zeer zal verminderen. Verder zeggen adressanten: "dat zij
zich niet kunnen voorstellen, dat het algemeen belang eene dusdanige
verhooging van het Rokin zou eischen maar integendeel, dat kerken en
groote sociëteitsgebouwen, waarvan een aanzienlijk deel der inwoners
dezer stad gebruik maken, door dien maatregel getroffen zouden
worden; dat ook de welstand een dusdanige verhooging niet gedoogt,
het bederven van een der fraaiste grachten der gemeente, omzoomd met
vele nieuwgebouwde huizen, en dit te meer, omdat voor eenige weinige
jaren, ook ten behoeve der Amsterdamsche Omnibus-maatschappij, eene
ophooging van het Rokin reeds heeft plaats gehad, waardoor die
gracht ontsierd werd en waarvan ongeriefelrijkheden zich nog maar al
te zeer doen gevoelen; dat het algemeen belang evenmin gebaat zal
worden met het vastmaken van de Rokinbrug over het Spui, maar zeker
en in allen gevalle nïet, wanneer daarvan het gevolg zou moeten zijn
de nu voorgestelde verhooging van het geheele Rokin, eene verhooging,
die door de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij nog wel zal worden
uitgevoerd, waardoor de waarschijnlijkheid des te eer bestaat, dat,
evenals zulks bij vroegere gelegenheden is geschied, weinig gelet
zal worden op de belangen der aangrenzende percelen, maar eenig en
alleen op het voordeel der Amsterdamsche Omnibusmaatschappij."
Nr. 448. Adres van J. P. Six en 108 anderen tegen de verlaging der
Hoogesluis.
Nr. 149. Motie van de heer mr. M. J. Pijnappel, om B. en W. uit te
nodigen:
1e. de Raad te dienen van preadvies over de verschillende ingekomen
adressen met de voordracht Nr. 401 in verband staande;
2e. aan de Raad over te leggen een nauwkeurige staat en omschrijving
van al de veranderingen, welke de openbare wegen en bruggen bij de
aanneming van het voorstel zullen ondergaan;
3e. het advies van de Kamer van Koophandel over die veranderingen in
te winnen, en inmiddels de behandeling van het voorstel over de
tramconcessie ult te stellen.
19-12-1880
CORRESPONDENTIE.
O. geeft in overweging in de concessie van de Amst.
Omnibusmaatschappij de volgende bepaling op te nomen: Personen
belast met het bezorgen van telegrammen hebben vrije toegang tot de
balkons van de tramwagens.
Deze bepaling bestaat reeds lang in andere grote steden, o. a.
Brussel, en werkt daar steeds zeer goed. De telegrambezorgers wippen
even op een voorbijschietende tram, om er een straat verder weder
dadelijk af te springen, men ziet er zelfs die slechts de lengte van
een gracht en nog minder meerijden, maar bij telegrammen is ook een
korte tijd van belang. Het nut is zonder twijfel groot, de bezorging
van telegrammen zal vlugger geschieden, de beambten zijn des te
eerder weder op het kantoor terug, zodat hun aantal niet in
evenredigheid tot de uitbreiding der stad behoeft te staan en voor
de A.O.M. kan daardoor geen of al zeer weinig schade ontstaan.
20-12-1880
Tramconcessie.
Nr. 449. Rapport van B. en W. naar aanleiding van de motie van mr.
M. J. Pijnappel:
1e. Over de aanvragen voor stoomtrams zeggen B. en W. :
In het algemeen is in steden de stoomtram niet aan te bevelen. Stoom
wordt alleen aangewend. wanneer of veel kracht of grote snelheid
wordt gevorderd. Voor een enkele tramwagen van de gewone afmetingen
kan het paard niet met voordeel door stoom worden vervangen. In
steden is, wegens het druk gewoon verkeer, grote snelheid verboden,
en moeten de tramwagens elkander met zeer korte tussenpozen
opvolgen. Op die voorwaarde is telkens een enkele wagen van gewone
afmetingen voldoende, maar dan ook verre te verkiezen boven de wagen
van dubbele grootte, die met dubbel zo grote tussenpozen rijdt. Zo
goed als dus de stoomtram voldoet, b. v. tussen Scheveningen en het
Rijnspoorwegstation te 's-Gravenhage, welke is aangelegd op een weg,
waar weinig of geen rijtuigverkeer is, en waar dus tamelijk snel kan
worden gereden met een trein, bestaande uit een locomotief en enige
wagens, zo misplaatst ware die trein, zacht of hard rijdende — in de
Vondelstraat, op de Baangracht, de Houtgracht, het Jonas Daniël
Meijerplein, de Rozengracht, de Huiszittensteeg enz.
Dat toont o.a. diezelfde Scheveningse stoomtram bij de kruising van
de Bezuidenhoutseweg bij het Rijnspoorwegstation, waar alle
rijtuigen behoorlijk wachten tot de stoomtramtrein voorbij is
gereden, even goed alsof het een gewone spoorweg met gesloten hekken
gold. Het daardoor ondervonden oponthoud is veel groter dan bij de
gewone tramwagen, met welke een rijtuig als het ware gelijk staat,
zodat rijtuig en tramwagen elkander kruisen, zowel onmiddellijk vóór
als achter de tramwagen. Een en ander leert ook de ervaring te
Brussel, waar de reeds in gebruik zijnde tramlocomotieven weder met
groot verlies zijn afgeschaft, en door paarden vervangen.
Intussen, wanneer de ervaring te eniger tijd anders mocht spreken,
de aanhangige voordracht geeft de Gemeenteraad bevoegdheid stoom, of
welk ander beweegmiddel ook, toe te laten of voor te schrijven. In
zover is er dus geen tegenstelling in de tramlijnen der voordracht
en die door de heer Sanders gevraagd. Wel is er tegenstelling
daarin, dat de lijnen der voordracht nu reeds mogelijk zijn, terwijl
in de plannen van de heer Sanders enige punten voorkomen, die
niettegenstaande het daaromtrent gegeven advies van de hoogleraar
voor bruggen- en wegenbouw Henkel, de twijfel rechtvaardigen of deze
zaak ernstig onderzocht is. Daarmede wordt niet zozeer bedoeld, dat
de wegen, waarop de heer Sanders de tramlijnen wil aanleggen,
grotendeels nog niet bestaan, dat hij dus die wegen moet aanleggen,
en daarvoor een brug over de Amstel slaan, en de nodige
onteigeningen doen, ook bijv. tot het doorsnijden der huizen in de
Vondelstraat tegenover de Constantijn Huijgensstraat, de Sociëteit
“de Hereeniging”, het Vondelspark enz; dit alles moge grote
financiële moeilijkheden opleveren en de vraag doen rijzen, of het
geld (wel) is bijeen te brengen voor aanleg van tramlijnen op nog te
maken wegen, waarlangs geen huizen staan, maar onmogelijk is dit
niet.
Doch de heer Sanders kruist met zijn tramlijn de Rijnspoorweg bij
het Oetgenspad, op een punt waar geen overweg is; kruist de
Rijnspoorweg en de Oosterspoorweg gezamenlijk (alweer op punten waar
geen overwegen zijn) bezuiden de spoorwegknoop aan de St.
Anthonie(s)dijk, een der gevaarlijkste plaatsen uit het oogpunt van
spoorwegexploitatie; kruist nogmaals de Rijnspoorweg, namelijk de
tak naar het goederenstation in de Rietlanden, kruist al de sporen
op het goederenstation van de Staat, die van de hoofdlijn in de
richting van het goederenbassin zijn en zullen worden getrokken,
loopt langs de buiten- of Noordzijde van de Staatsspoorweg over de
Oosterdoksdijk, wat wel niet zal kunnen geschieden dan ten koste der
binnenhaven van de handelskade, legt nog een brug vóór de
hinderlijke spoorwegbrug vóór de Oosterdoksluis, gaat over de
stoombootwerf der heren Jonker en Zoon, gaat door de Eilandskerk of
onmiddellijk langs de ingang van die kerk enz. Dit wat de hoofdlijn
of ringbaan betreft.
Van de zijtakken is op te merken, dat de bebouwing der Heeren- en
Keizersgrachten, tussen de Westermarkt en de Warmoesgracht
wonderlijk wordt doorsneden, dat kopstations of têtes de ligne van
stoomtramlijnen, werden ontworpen op de Raamgracht en in de
Huiszittensteeg, dat nogmaals de Rijnspoorweg wordt gesneden
tegenover de cavalerie-kazerne in de Sarphatistraat en dat de
tramweg loopt midden over de Oosterbegraafplaats.
Wanneer de heer Sanders al die zwarigheden kan oplossen en
genoegzame waarborg kan leveren, dat hij dit net binnen een vaste
termijn, bijv. 5 jaren, zal tot stand brengen, dan zullen zijn
plannen, bij het dagelijks bestuur der gemeente gaarne ontvangen
worden.
De thans aanhangige voordracht , omtrent de regeling met de Amst.
Omnibusmaatschappij kan echter geheel onafhankelijk van een nader
onderzoek van die plannen behandeld worden. De Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij toch verklaarde ons reeds thans, dat, indien bij
de aanneming dezer voordracht, de aanleg van het door de heer
Sanders verlangde net van wegen aan haar werd aangeboden, zij die
aanleg niet zou wensen op zich te nemen. De Gemeenteraad blijft
derhalve, ook bij aanneming dezer voordracht, volkomen vrij,
terstond de heer Sanders de door hem gevraagde concessie te
verlenen, indien dit wenselijk wordt geoordeeld.
2e. Aanvraag van kapitein Hirschman.
Deze heeft geen plan overgelegd, alleen enkele lijnen opgegeven, met
smal spoor tusschen het bredere der Omnibusmaatschappij, zonder
oplossing hoe twee elkander ontmoetende of inhalende tramwagens of
tramtreinen van verschillende maatschappijen, elkander voorbijkomen.
Zooals het daar ligt, is het plan onaannemelijk, en behoeft het
stellig geen beletsel te zijn voor het behandelen der voordracht N°.
401.
3e. Adres van Rokin-bewoners.
(……..)
4e. Omtrent de verlaging van de Hoogesluis verwijzen B. en W. naar
het plan, waaruit blijkt dat noch het uitzicht van, noch het gezicht
naar die brug zal verminderen. (…………………..)
5e. B. en W. leggen tevens een staat over van de veranderingen, die
aan bruggen en wegen volgens de concessie zullen komen. Daaruit
blijkt o. a. dat voor de lijnen naar de Vondelstraat en P. C.
Hooftstraat op vele plaatsen dubbel spoor komt, o. a met verbreding
van Singel tussen Spui en Heiligeweg, met ophoging aldaar, alleen
voor de tramweg boven de openbaren weg, met wissel op de brug over
de Keizersgracht en verplaatsing van de standplaats voor de Overtoom
naar het Leidsehe Bosch.
Voor de lijn Dam - Amsteldijk komt een derde spoor op het
Koningsplein, dat verder door Reguliersdwarsstraat, Vijzelstraten,
Vijzelgracht, Weteringplantsoen naar de Stadhouderskade loopt, dan
langs de Amsteldijk tot de limiet, met de nodige verbredingen en
ophogingen.
Voor de lijn Dam-Plantage komt dubbel spoor op het Rokin, met
verbreding van die gracht met 5 meter; (………) Van het Sophiaplein
gaat het dubbel spoor over in twee enkele spoorbanen waarvan het
rechterspoor door de Reguliersbreestraat en de Amstelstraat over de
te verbouwen Blauwbrug gaat, en uit het linkerspoor een zijtak van
de Binnenamstel door de Bakkerstraat naar 't Rembrandtplein. Van de
Blauwbrug gaat één baan door de Nieuwe Amstelstraat en Muiderstraat
tot de Hortusbrug, een tweede langs de Amstel, over de brug der
Heerengracht, langs de stille zijde dier gracht (Besjeshuis) en
Hortusplantsoen naar de Hortusbrug. Van daar lopen de banen door de
Middellaan en verenigen zich bij de Badlaan tot aan de
Lijnbaansgracht.
6e. Wat het horen van de Kamer van Koophandel betreft, merken B. en
W. op, (………….)
B. en W. vleien zich door deze mededelingen alle inlichtingen te
hebben gegeven die de Heer Pijnappel wenste te ontvangen, doch zijn
bereid om desverlangd ze aan te vullen. Het ligt allerminst in hun
bedoeling, om op onmiddellijke behandeling der concessie aan te
dringen, wanneer daardoor aan de Raad de gelegenheid zou worden
benomen om met volkomen kennis van zaken te oordelen. Zij wensen
alleen van hun zijde met het oog op het tijdstip van het in werking
treden der regeliig, alle reden tot uitstel weg te nemen.
Staat en omschrijving der veranderingen aan wegen en bruggen,
voortvloeiende uit de aanneming der voordracht omtrent de
tramconcessie.
Lijnen Dam-Vondelstraat en P. C. Hooftstraat:
a. Het bestaande dubbel spoor op de Dam vóór de Kalverstraat wordt
met twee in elkander lopende sporen (iets meer dan enkele
spoorbreedte) voortgezet langs ‘s Konings paleis, in de Paleisstraat
tot ongeveer 30 M. bewesten de Z.O. hoek van het Paleis, gaat daar
in dubbel spoor over, en loopt over de zoveel nodig te verbreden
tramwegbrug over de N. Z. Voorburgwal, door de tweede Paleisstraat
tot het bestaande dubbel spoor in de Spuistraat bij het Keizerrijk.
Hoogteverandering in de weg komt hier niet voor.
b. Het bestaande dubbel spoor in de Spuistraat wordt, in de zak
tusschen de Raam- en Vliegende stegen, van 0 tot 70 cM. opgehoogd.
c. Het wisseleind van het dubbelspoor tussen de Vliegende en Korte
Heistegen, wordt verplaatst naar het Spui tussen de Korte Heisteeg
on de Luthersche kerk; op het Spui lopen die twee sporen door
elkander (iets meer dan enkele spoorbreedte) tot op de Singel en
gaat van daar in dubbel spoor over, en langs de Singel, over de
Singelbrug tot het bestaande dubbele spoor op het Koningsplein.
d. Daartoe (………….). De verbreding van de Singel wordt, als
afzonderlijke tramweg, verheven boven de bestaande openbare weg,
waarin verder geen profielverandering plaats heeft. Tussen de brug
over de Singel en het midden van het Koningsplein wordt de spoorweg,
en in aansluiting daarmede de openbare weg, verhoogd, echter nergens
meer dan 0.50 M.
e. Op de brug over de Keizersgracht wordt een wissel gelegd ,
aanvangende en eindigende op 10 M. binnen de wederzijdse
straateinden; de brug wordt daartoe zoveel nodig verbreed.
f. De wissel op het Leidscheplein wordt verlengd tot ongeveer 15 M.
in de Leidschestraat; op het plein wordt naar de zijde van de
cellulaire gevangenis, evenwijdig aan het bestaande dubbel spoor,
een derde spoor gelegd, ter lengte van 120 M.
g. Op de Stadhouderskade tussen de brug vóór de Leidschepoort en de
ingang der Vondelstraat, gaat het dubbel spoor op de brug over in
enkel spoor tot bij Vondelhoven, van waar, tot aan de bestaande
wissel vóór de Constantijn Huijgensstraat, het enkel spoor tot
dubbel spoor wordt gemaakt.
h. De standplaats der tramlijn Overtoom-Amstelveenscheweg wordt van
het Leidscheplein verlegd naar het Leidschebosch, tusschen Vondel-
en Tesselschadestraten.
i. De tak naar de P. C. Hooftstraat gaat met dubbel spoor van de
brug vóór de Leidschepoort, door het Leidschebosch, langs de
Stadhouderskade tot nabij de achterzijde der bebouwing in de
Vossiusstraat, voorts met enkel spoor door de eerste dwarsstraat van
en vervolgens door de P. C. Hooftstraat; over 155 M. lengte tussen
de 1ste en 3de dwarsstraat en over 35 M. lengte tussen de van
Baerlestraat en de ingang van het Vondelpark, wordt dubbel of
wisselspoor aangelegd. In de wegen is geen noemenswaardige
profielverandering noodig.
Lijn Dam-Amsteldijk.
a. Zie, voor het gedeelte Dam-Koningsplein, hetgeen is vermeld
omtrent de lijnen Dam-Vondelstraat en P. C. Hooftstraat, sub a, b, c
en d.
b. Op het Koningsplein wordt een derde spoor gelegd, aansluitende
tussen de bestaande wissels in het spoor op de brug over de
Heerengracht en bij de brug over de Singel; de vleugel der brug over
de Heerengracht wordt daartoe verlengd.
c. Van het Koningsplein gaat enkel spoor door de
Reguliersdwarsstraat en Vijzelstraat, over de Vijzelgracht o. z.,
door de Nieuwe Vijzelstraat en het Weteringplantsoen tot de
Stadhouderskade, behoudens de navolgende wisselsporen, als:
1e In de Reguliersdwarsstraat over 160 M. lengte, van de St.
Jorissteeg tot vóór perceel 75;
2e op de brug over do Heerengracht, ter lengte van 40 M.;
3e op de brug over de Keizersgracht, ter lengte van 40 M.;
4e op de Vijzelgracht, ter lengte van 150 M.;
5e in het Weteringplantsoen, ter lengte van 110 M.
d. De bruggen over de Heeren- en Keizersgrachten worden in verband
met de daar te leggen wisselsporen aanzienlijk verbreed, die over de
Prinsengracht zoveel als voor het enkel spoor nodig is; (………………………)
e. (…………). De Vijzelstraten worden doorgaande gebracht met het
midden der kruin van de rijweg op 1.80 M. boven AP., (……………)De
hoogte van 1.80 M. boven AP. is de voor die straat aangewezen, in
verband met de aanleg van trottoirs, afhankelijk van de aanleg van
tramlijnen. (………………)
f. Van de brug over de Buitensingelgracht vóór het Weteringnlantsoen
wordt doorgaand dubbel spoor gelegd langs de Stadhouderskade tot en
langs de Buitenamstel, Utrechtschezijde, tot bij de Limiet.
(……………..).
Lijn Dam—Plantage.
a. Van het wisselspoor (standplaats) vóór het Commandantshuis tot
aan de Doelenbrug bij het Sophiaplein wordt het tegenwoordige enkel
spoor verdubbeld, waartoe (……………………). Tussen het Leesmuseum en het
Sophiaplein komt de spoorbaan voor een groot deel te liggen op de
verbrede wal waarvan de hoogte onder zachtvloeiende lijnen wordt
verenigd met die der bestaande straathoogte, zodanig dat in de
hoogte van het voetpad langs de huizen geen verandering komt;
b. Van de Doelenbrug bij het Sophiaplein wordt het dubbel spoor
gescheiden in twee enkele spoorbanen; daarvan volgt het rechter
spoor de bestaande baan door de Reguliersbreestraat, en over het
Rembrandtplein tot nabij de Amstelstraat: een nieuwe baan gaat door
die straat tot de te verbreden brug over de Amstel (Blauwbrug) en
overschrijdt die brug als parallelspoor van het linkerspoor dat
vanaf de Doelenbrug de Binnenamstel volgt. Uit het linkerspoor gaat
een zijtak , van de Binnenamstel door de Bakkersstraat als
verbindingslijn met het bestaande spoor op het Rembrandtplein vóór
de Utrechtschestraat; deze zijtak vordert voor de verbindingsbocht
een plaatselijke verbreding in de Amstel, over ongeveer 65 M.
lengte, waarbij de grootste breedte van de waluitbouw bedraagt 12 M.
Overigens ondervinden de los- en ligplaatsen aldaar geen hinder. De
aanleg van de beide spoorwegtakken vordert geen noemenswaardige
wijziging in het weg-profiel, dan alleen in de Amstelstraat voor de
aanleg van verhoogde voetpaden langs de bebouwing. De beide
spoorwegtakken gaan over de te verbreden vaste Amstel- of Blauwbrug.
(………………)
c. Aan de oostzijde der Blauwbrug scheiden zich weder de twee banen,
waarvan de linkse gaat door de Nieuwe Amstelstraat en Muiderstraat
tot aan de Hortusbrug over de Heerengracht. Omtrent dit gedeelte der
lijn valt niets op te merken, (………..)
d. De rechter tak gaat langs de Amstel tot over de basculebrug over
de Nieuwe Heerengracht, volgt het zuidelijk boord van die gracht
(stille zijde) en langs het Hortus Plantsoen, tot de kruising met de
hierboven beschreven linker tak bij de Hortusbrug. In dit
spoorwegvak komt op de Nieuwe Heerengracht een gedeelte dubbel- of
wisselspoor, lang 270 M. (………………)
e. Van de Hortusbrug gaat het verlengde van de lijn door de
Muiderstraat langs de Hortus en vervolgens langs de westelijke
bomenrij in de Middellaan; de andere tak, zijnde de voortzetting van
die langs de Nieuwe Heerengracht, gaat door het plantsoen tussen de
Hortusbrug en het Park, en vervolgens langs de oostelijke bomenrij
der Middellaan. Voorbij de Badlaan worden de twee sporen verenigd
tot een enkele baan, die eindigt nabij de Lijnbaansgracht. In dat
gedeelte der tramwegen ondergaat de openbare weg geen
meldenswaardige profiel-wijziging.
22-12-1880
Naar men ons mededeelt zal de Amst. Omnibus-Maatschappij op de
lijnen Dam—Vondelstraat, Dam—Sarphatistraat, Leidscheplein-Overtoom,
Dam—Prins Hendrikkade en Dam—Haarlemmerplein, kloksignalen in
werking brengen, zoals die op de spoorwegen in gebruik zijn.
TRAMS IN BURGERPLIGT.
Er waren veel mensen gisterenavond in Burgerpligt, thans in de grote
gehoorzaal van het Nuts-gebouw vergaderd, zoowel leden der
kiesvereeniging als geïntroduceerden.
De door B. en W. bij de Raad ingediende voordracht betreffende de
nieuwe tramlijnen zou worden besproken.
De voorzitter, mr. A P.K. Hartogh, zei dat Burgerpligt niet de
bedoeling had een voor-parlement te zijn, of de zucht te hebben:
“(gemeente)raadje te spelen," maar in zulk een belangrijke zaak als
nu aan de orde is, mag het wenselijk worden geacht, dat de burgerij
gelegenheid heeft zich uit te spreken. Daartoe is Burgerpligt zeker
de geschiktste plaats. Het bestuur heeft gezocht naar een “inleider"
van de beraadslaging in deze vergadering, maar is daarin niet
geslaagd. Ten einde in die beraadslaging orde en leiding te brengen,
had de voorzitter zich bereid verklaard de voornaamste punten en het
vóór en tegen der kwestie toe te lichten.
In 1876 ontving de A. O. M. concessie voor vervoer per tram tot
wederopzeggens toe. Ze voldeed op uitstekende wijze, met energie,
takt, ijver en nauwgezetheid (toejuiching) aan de voorwaarden dezer
concessie; voor het publiek en voor zich zelf heeft de Maatschappij
uitmuntende vruchten gedragen. Behalve Artis is in de laatste 50
jaren geen instelling zo spoedig populair geworden als de A. O. M.
Een niet gekende behoefte heeft zij doen ontstaan, en daaraan
uitmuntend voldaan. De uitbreiding der stad heeft zij bevorderd,
mogelijk gemaakt en er krachtig toe meegewerkt, zij heeft Amsterdam
de aanblik gegeven ener wereldstad. Niet omdat de heer Schadd lid
van het bestuur van B.(urgerpligt) is, maar uit naam der gehele
vergadering brengt spreker hem hulde voor hetgeen hij in die
aangelegenheden heeft verricht. Van alle kanten wordt uitbreiding
van het tramnet gevraagd, maar de A. O. M. wilde, zoals begrijpelijk
is, geen nieuwe lijnen uitvoeren, voordat de concessie van tot
wederopzeggens toe, veranderd word in een van langer duur, tegen
verhoging van de aan de gemeente uit te keren retributie. De A. O.
M. vraagt zekerheid van bestaan, een uitsluitend recht voor 40 jaar,
tegen afstand van een deel harer ontvangsten.
Daartegen klachten en bezwaren. Zonder zich partij te stellen, wil
spreker de motieven voor en tegen resumeren. Mag de uitsluitende
concessie worden verleend? Zo ja, voor welke tijd?
Wegen de daaruit voor de gemeente voortvloeiende voordelen tegen de
nadelen op?
Het motief voor de uitsluitende concessie voor 40 jaar is, dat de A
O. M. er zonder, niet zou kunnen of willen uitgeven de grote sommen
voor de werken nodig.
Daartegen staan de bezwaren, die tegen elk monopolie worden
geopperd. Dood aan de concurrentie, alles in één hand, is nadelig.
Het thans uitstekende bestuur kan in 30, 40 jaar geheel anders zijn.
Op de samenstelling van dat bestuur heeft de gemeente geen invloed.
De aandelen kunnen in vreemde handen geraken. Nieuwe toestanden,
nieuwe beweegkracht zullen worden geboren. Vergoedingen voor
wegbedekkingen, enz., in de concessie genoemd en naar bepaalde
cijfers berekend, kunnen over 40 jaar veel te gering zijn.
Het voordeel van uitsluitende concessie voor de gemeente is volgens
B en W. de hoge uitkering.
De nadelen zijn, dat door anderen langs andere wegen geen lijnen
mogen worden aangelegd, zodat zekere eindpunten niet anders dan door
de A. O. M. te bereiken zijn. Feitelijk zijn in onze stad parallele
lijnen langs dezelfde wegen onmogelijk, maar langs andere wegen is
dit denkbaar. En zou concurrentie werkelijk zooveel schade kunnen
doen? Er wordt immers geen vaste som uitgekeerd, maar (een)
percentage, die dus minder is als het vervoer minder mocht worden.
Een waarborg is, dat de gemeente steeds het recht heeft een einde te
maken aan de concessie, behoudens vergoeding wanneer zij zelf de
exploitatie op zich neemt, en daar dit niet denkbaar is, is deze
voorwaarde onuitvoerbaar. Gesteld dat een nieuwe trekkracht wordt
ontdekt, waardoor het tarief van 10 op 5 cent kan worden gesteld.
Die trekkracht zou zeker worden toegepast, maar het tarief zou
onveranderd blijven. De gemeentenaren zouden klagen en de stad zou
dan wellicht zelf gaan exploiteren, maar tegen betaling van de
winst, die de A. O. M. had kunnen maken als ze was blijven
doorrijden. Nu is het waar, dat de gemeente het gebruiken van een
zekere trekkracht kan gebieden, maar aan het tarief kan zij niets
veranderen.
Een andere waarborg is, dat als de A. O. M. weigert lijnen aan te
leggen, die B. en W. nodig oordelen, de gemeente die zelf kan
aanleggen of door anderen doen aanleggen. In de concessie staat
echter niet dat als de A. O. M. zelf lijnen aanneemt, ze ook
verplicht is die dadelijk aan te leggen. En die lijnen gelden alleen
die (welke) B. en W. willen, niet die (welke) particulieren mochten
verlangen.
Voor de voordracht van B. en W. is veel te zeggen, maar de bezwaren
zijn niet gering.
Mag de stad financiële voordelen trekken uit het vervoer? En, zo ja,
zijn die voordelen voldoende met het oog op de lange duur der
concessie?
De stad mag financiële voordelen uit dat vervoer trekken, volgens
spreker, omdat feitelijk grond wordt afgestaan, omdat een monopolie
wordt verleend, al zou er tegen kunnen worden aangevoerd dat de
gemeente uit een noodzakelijk verkeer geen winst mag maken.
Moet er een monopolie zijn, dan moet het algemeen een groot deel der
voordelen genieten. Bij de oprichting der Rijksbank zei Bismarck:
eerst de Staat, dan weer de Staat, dan nog eens de Staat, en het
restje voor de aandeelhouders. De Nederlandsche Bank is zo vrij als
een visje en kan zo hoge dividenden uitkeren als ze wil, de Duitsche
Rijksbank kan hoogstens 7 percent uitkeren en heeft tot dusver 4½
percent uitgedeeld. Zo Bismarckiaans behoeft de gemeente niet op te
treden, maar de gemeente vergete niet dat ze een monopolie geeft en
het voordeel daaruit haar voor een rechtmatig deel toekomt.
Is dit bij de onderhavige concessie in het oog gehouden?
De A. O. M. zal werken maken à fonds perdu, waarvan ze niets terug
krijgt en het bedrag wordt door B. en W. op ƒ 500,000 geschat, laat
ons ƒ 600,000 aannemen. Die som wordt, in 40 jaren verloren. Dit
maakt voor rente en aflossing een annuïteit van ƒ 36,000.
Daarenboven betaalt de A. O. M. (het vervoer van het jaar 1880
aannemende) ƒ 30 a 40,000, dus te zamen ongeveer ƒ 75,000 per jaar.
Welk gedeelte is dit van de bruto ontvangsten of netto winsten?
Spreker weet 't niet, hij neemt aan dat het bedrag 10 pCt. van de
bruto ontvangsten zal uitmaken. Maar het vervoer zal toenemen, zo
door de nieuwe lijnen als op de oude. Daardoor wordt de 10 pCt.
minder, maar onder de nieuwe lijnen zijn enkele die niet veel zullen
opbrengen, zodat de verhouding in de eerste jaren wel ongeveer 10
pCt. zal blijven. De ƒ 600,000 voor werken zijn eigenlijk geen prijs
voor het monopolie, want ze strekken voornamelijk ten bate van de
A.O. M., en teneinde haar exploitatie-kosten te verminderen, b.v. de
verlaging van de Hoogesluis.
Krijgt de stad genoeg voor het monopolie? Spreker laat 't in het
midden. Hij wil 't niet beslissen. Wegen de voordelen van het
publiek belang uit deze concessie op tegen de nadelen die er uit
kunnen voortvloeien?
Verlaging van de Hoogesluis, verhoging van het Rokin, vastmaken van
de Rokinbrug! Wordt het algemeen belang daardoor gebaat ? Zo ja, dan
moet dit geschieden. Zo nee, dan blijve 't achterwege.
Na hetgeen door B. en W. is medegedeeld, is de verhoging op het
Rokin niet van zo overwegend belang; vastmaken van de Rokinbrug is
door de Kamer van Koophandel ontraden; maar B. en W. hebben er geen
bezwaren tegen, op grond dat er weinig scheepvaart zou zijn. Is dit
waar, dan behoeft de brug ook niet te worden vastgemaakt. Moet de
Hoogesluis wijken voor de A. O. M., of de A. O. M. voor de
Hoogesluis? Zal de sluis nog Hoogesluis zijn als ze zes voet lager
is? Zal het schone vergezicht niet worden benadeeld? Men kan het
zien als men zich voorover op de brug werpt, is gezegd. Men probere
dat.
De gestelde vragen werden nu door de Voorzitter in debat gebracht.
In de eerste plaats die betreffende de uitsluitende concessie voor
veertig jaren.
De heer G. M. Boissevain, hulde brengende aan de A. O. M. en aan het
dagelijks bestuur, dat deze flinke financiële retributie heeft weten
te bedingen, heeft een principiële bedenking. De voordracht heeft
het karakter van transactie , voordelen voor de gemeente tegenover
voordelen voor de A. O. M. Dit is verkeerd. Tramwegen moeten er
zijn, ten dienste van het algemeen, ten algemene nutte en te
algemene voordele. Een gemeente kan de zorg daarvoor aan
particuliere krachten toevertrouwen, maar voor alles en ten allen
tijde moet het publiek belang gewaarborgd blijven. Daarom moet de
concessie ten allen tijde geheel of ten dele herroepbaar zijn,
zonder dat de gemeente daardoor nadelen heeft. Geheel of ten dele.
Ook ten dele. Want het kan wenselijk zijn de lijnen uit zekere
straten te verwijderen. Maar zonder idemniteit. Zo wordt in
Frankrijk steeds gehandeld.
De Voorzitter merkt op, dat in de bepalingen der concessie van
tijdelijke en blijvende opneming van lijnen wordt gewaagd; blijvend
tegen vergoeding, tijdelijk daarzonder.
De heer G. M. Boissevain zet zijn betoog voort. De concessie
voorziet niet genoegzaam in het publiek belang, b. v. de
dienstregeling wordt gemaakt door de A. O. M. en goedgekeurd door B.
enW. In Frankrijk houden de concessies in, dat een trammaatschappij
verplicht is te voorzien in een voldoende dienst, naar de wensen der
Regering, en al weet men nu hier met welke personen men te doen
heeft, men weet niet, wie er na komen. In de voorwaarden wordt niet
gesproken over de eisen waaraan de wagens moeten voldoen, over het
maken van verschillende klassen, over het toekennen van privileges
door de A. O. M. aan sommigen. Er is sprake van een vast tarief van
10 cents, maar van verplichting tot het houden der nu bestaande
ochtendabonnementen wordt nïet gewaagd. In Franse concessies wordt
een laag tarief voor arbeiders die van en naar hun werk gaan
verplichtend gesteld. De duur van aanleg, o. a. voor de lijn-Czaar
Peterstraat is te lang. Er is dus nog wel een en ander in de
voorwaarden te veranderen.
Plaatst men zich op het standpunt van het algemeen belang dan
vervalt het nu aangenomen stelsel van de retributie, dan heeft de
gemeente alleen te zorgen dat de maatschappij zo lang en zo goed
mogelijk vervoert, en retributie te heffen naar andere maatstaf dan
nu is voorgesteld.
De heer C. Hansen bespreekt in het algemeen bruggenverlaging, maar
de Voorzitter verzoekt hem zich te bepalen tot de nu gestelde
vragen, waarna de heer Hansen hoopt dat door de nieuwe concessie
niet meer bruggen zullen worden verlaagd.
De heer mr. J. C. de Vries zegt dat een vergadering als deze niet
geschikt is om ondergeschikte kwesties op te lossen. De hoofdvraag
is: Wil men uitsluitend concessie voor 40 jaar, ja dan neen? Een
concessie die aan de A. O. M. het recht geeft alle vette lijnen te
nemen en alle magere te weigeren. Er heeft eens iemand veel geld aan
de Staat geboden om uitsluitend het recht te hebben voor het
brievenvervoer tussen Amsterdam en Rotterdam. De Staat weigerde dit
en terecht, want het brievenvervoer is een zaak van publiek belang.
Het is een valse positie der A. O. M, een concessie te geven voor de
lijnen die ze heeft, die ze nu vraagt en die ze verder zal willen
nemen. Hoe veel is dit percentsgewijze waard? Spreker weet 't niet.
Maar nergens bestaat de mogelijkheid dat een Maatschappij het recht
heeft te weigeren de aanleg van lijnen, die niet voordelig zijn. De
bepalingen omtrent intrekking der concessie zijn een wassen neus,
een lange wassen neus. Daartoe gaat men zo gemakkelijk niet over. De
Maatschappij werkt uitstekend, dank zij het uitmuntende bestuur,
maar wie waarborgt voor de nakomenden, wie waarborgt dat de A. O. M.
door het grote succes niet inslaapt, dat nieuwe aandeelhouders niet
het privébelang te veel zullen doen gelden?
Do heer K. H. Schadd deelt mede, dat te Parijs uitsluitende
concessies zijn gegeven en dezer dagen te Florence eveneens met
uitsluiting van alle anderen.
De heer J. Gosschalk, zich voorbehoudende elders zoo nodig,
aanmerkingen op verschillende punten te maken, zegt dat deze
voordracht zeer langdurig is voorbereid, en toch nog zoveel leemten!
Men moet deze zaak speciaal beschouwen. De concessie moet
uitsluitend zijn. Concurrerende lijnen, die dezelfde punten langs
dezelfde lijnen zouden willen bereiken, zijn niet nodig. Want magere
lijnen zullen andere maatschappijen niet aanleggen, en vette, ook al
bereiken zo dezelfde eindpunten, zal de Amst. Omnibusmaatschappij
zeker gaarne aannemen. En men zoeke toch niet allerlei bezwaren en
hersenschimmen om alles te voorkomen dat zou kunnen geschieden. En
willen we grote voordelen hebben, dan moet de duur der concessie
lang zijn. De 5 percent van de bruto ontvangst is een prachtige
indirecte belasting. En de opzegbaarheid der concessie is geen
wassen neus, als men weet hoe streng de A. O. M. steeds door de
gemeente is behandeld. De A. O. M. die voor 15 jaar vergunning had,
komt na 4 jaar al om herziening, is het nodig, ze zal ook binnen de
40 jaar nieuwe herziening vragen. De voorgestelde voorwaarden zijn
gebaseerd op de ondervinding, en wordt de langdurige concessie niet
verleend dan zullen de baten voor de gemeentekas lang zo voordelig
niet zijn.
De heer mr. A. D. de Marez Oyens zegt dat niemand er tegen heeft dat
de A. O. M. concessie krijgt voor een zeker getal jaren. Alleen 't
monopolie wordt bestreden. Gaat die voorwaarde uit de voordracht,
dan zal niemand principiële bezwaren er tegen hebben. Men geve
desnoods uitsluitend recht voor de bestaande en nu in de voordracht
genoemde lijnen, maar late de rest dan vrij. Ook de aandeelhouders
in de A. O. M. kunnen daarmee tevreden zijn. Het voorbeeld van
Florence is niet gelukkig. Florence is een stad die bankroet is.
Onze gemeente is daarmee niet te vergelijken en de stad zal meer
profiteren, evenals het publiek belang, van concurrentie dan van
monopolie. Te New-York zijn negen maatschappijen. Hoe goed de A. O.
M. ook zij, men geve zich niet met handen en voeten gebonden aan
haar over, ook omdat het vervoer zó groot kan worden, dat één
maatschappij het niet kan omvatten.
De heer K. H. Schadd zegt dat er nog andere steden dan Florence
uitsluitend recht hebben gegeven, en deelt mede dat de
onderhandelingen al drie jaar met de gemeente duren. Hij schetst de
voorlopige besprekingen over de lijn-Plantage, waarbij de weg door
de Hoogstraten door B. en W. is afgekeurd en de dure langs het Rokin
is gekozen. Maar over enige jaren kan de Hoogstraat misschien wel
geschikt worden geacht, en moet deze maatschappij, die nu zoo veel
geld uitgeeft, de mogelijkheid aannemen dat er een concurrerende
lijn komt, of dat, als de A. O. M. ze zelf neemt, zij tegen zichzelf
moet concurreren? Dat gaat toch niet aan, evenmin als met andere
lijnen. Dan kan de A. O. M. geen grote geldsommen wagen. Zij heeft
nog 1½ miljoen van de burgerij te vragen, en hoezeer de eisen zijn
toegenomen, blijkt daaruit dat de lijn Weteringschans, die
aanvankelijk ƒ 45,000 kostte, voor de verbetering en verbreding nog
ƒ 105,000 heeft gekost.
En toch nog geen monopolie, voorkeur slechts, en een concessie, die
zonder schadeloosstelling wordt ingetrokken als de exploitatie niet
deugt. En wie belet vervoer per omnibus, per stoomrijtuig, per
stoomboot, per elevated railway, per rijtuigen die goedkoper kunnen
gaan vervoeren? Concurrentie genoeg.
Te Parijs zijn twee concurrerende maatschappijen overgegaan in de
grote Compagnie (Generale) des Omnibus; te Brussel zijn vier
maatschappijen gefusioneerd. Waar twee klassen waren in de rijtuigen
zijn ze afgeschaft. De tramwagens zijn juist het middel tot
verbroedering van het publiek, en tot gemakkelijk en snel verkeer
voor een ieder, waarbij niemand voorkeur heeft en niemand zich heeft
te schamen plaats te nemen, omdat er geen andere klasse is.
Verplichting om het ochtendabonnement (met januari e. k. ook voor
volwassenen in te voeren) te handhaven, kan niet in de concessie
worden opgenomen, want het ochtendverkeer zou daardoor zoo kunnen
toenemen, dat in het algemeen belang de maatregel zou moeten worden
beperkt.
De berekeningen van den Voorzitter zijn niet geheel juist. Als de
lijnen voltooid zijn, zal wel tot ƒ 50,000 worden uitgekeerd;
bovendien betaalt de A. O. M. straatgeld voor haar stallen, en ƒ
6000 personeel voor paarden, waarvan 4/5 en de opcenten voor de
stad. De bestrating, nodig voor de aanleg van tramlijnen, werd door
de A. O. M. betaald, de Dam, de Weteringschans, het Leidscheplein
heeft zij opgehoogd. En verder zal ze ƒ 10,000 's jaars betalen voor
het onderhoud van het houden der rails ter hoogte van de straat.
Voorwaar, als spreker oppositie had verwacht, dan zou het van de
aandeelhouders van de A. O. M. geweest zijn.
Concurrentie op de tramlijnen heeft nooit voordeel verschaft;
spreker kan het uit zijn zeer volledige tramliteratuur aanwijzen.
Het tarief. Waarlijk, 't doet er weinig toe of het een fractie meer
of minder is. Haalt het publiek niet de kaartjes het liefst daar
waar het 10½ cent moet betalen? En dagelijks zijn er 4000 personen
die 12½ cent betalen. Inderdaad, dit heeft weinig betekenis.
Ook is een dubbeltje niet te veel. De lijn Czaar Peterstraat zal
4067 meter lang zijn, die naar dan Amsteldijk 3700 meter, naar de
Linnaeusstraat 3513 meter, die naar de Weesperzijde 3179 meter. En
dat voor één dubbeltje! Maar nu zegt men, de lijn-Centraal Station
is te duur. Maar als die in vergelijking met de andere te duur is,
en ook met lijnen buiten de stad, dan vergete men niet dat dit
lijntje ƒ50,000 gekost heeft voor bijdragen in de verbreding dor
Tesselsche Kade en ƒ 25,000 voor twee bruggen waarvan een ieder
gebruik maakt. En mag er nu niet, waar twaalf lijnen zullen zijn
goedkoop, één zijn die, hoewel op wat korter afstand, hetzelfde
tarief heeft. De omstandigheden hier, de werken door de A. O. M. uit
te voeren, maken vergelijking met andere steden onmogelijk.
De heer G.M. Boissevain houdt de wenselijkheid van laag tarief voor
werklieden en van een rechtstreekse invloed van het gemeentebestuur
vol.
De heer P. C. Bruijnings zegt dat de aanleg van de lijn
Centraal-Station ook dienstig is voor andere lijnen. De heer Schadd
antwoordt: voor die lijnen waren bedoelde werken niet zo nodig. De
heer Bruijnings gaat verder en zegt dat de A. O. M. verplicht had
moeten worden reeds geconcessioneerde lijnen aan te leggen en acht
een concessie voor 40 jaar niet in de geest onzer democratische
maatschappij. Alle hulde voor de A. O. M. Maar waarom (wordt) hier
de concessie-aanvraag-Sanders niet besproken? Heeft die niet ook het
recht van bestaan? Vijf percent uitkering is te gering en
correspondentiekaartjes zijn nodig. Het Bevreemdt spreker dat de
heer Schadd, van deze bestuurstafel, als directeur der A. O. M.
spreekt.
De heer mr. J. C. de Vries bestrijdt het geopperde gevoelen dat
lijnen die niet renderen niet moeten worden aangelegd. Het belang
van het algemeen verkeer moet voorgaan. Niet is aangetoond waarom
een monopolie wenselijker is dan gewone concessie voor bepaalden
tijd. Noch te Brussel noch te Parijs is uitsluitende concessie
gegeven voor lijnen, die de maatschappijen wensten, maar voor
lijnen, die de gemeentebesturen de maatschappijen zouden opleggen.
Door het medegedeelde van de heer Schadd mag men vragen: zouden de
aandelen, bij zoveel opoffering, nog wel wat waard zijn? Maar dit
ter zijde. De A. O. M. mag niet hebben het monopolie, dat de heer
Schadd preferentie noemt. Want preferentie geeft monopolie.
Eventuele poging om concurrerende lijnen aan te leggen kan sterk
afstuiten op het bestaan der A. O. M. zelf, die steeds, als goed
georganiseerd lichaam, de natuurlijke preferentie zal hebben. Nu
zegt de heer Schadd, dat het gehele personenvervoer niet door trams
geschiedt, o! neen, onze benen zijn er ook nog, maar voor de trams,
voor de rails op do straten, wil nu de A. O. M. hebben het monopolie,
nemende alleen wat haar goeddunkt, alles verwerpende dat haar niet
aanstaat. De heer Schadd bespreekt de natuurlijke preferentie, door
de heer de Vries aangevoerd. Maar concurrentie door faiseurs, die op
verkoop van concessies azen, zal dan aan de orde van de dag zijn. De
aanvraag-Sanders blijft op zich zelf. De A. O. M. stellen B. en W.
daarbij geheel vrij. Die aanvraag komt vanzelf aan de orde. Het
monopolie is ook in het algemeen belang, Men zegt: we vertrouwen
ulieden. Lof genoeg. Maar wie komt er na? Welnu, hoe kan de Raad
zijn samengesteld, die de Maatschappij moet controleren binnen 40
jaar. Wat de uitgevoerde lijnen betreft, zegt spreker dat voor de
lijn P.C. Hooftstraat de tekeningen al drie jaar bij B. en W. zijn
en dat de lijn Haarlemmerplein gelegd is 24 uur nadat de
Eenhoornsluis vrij was. Dat spreker hier is gekomen om in de kwestie
mee te spreken, is het gevolg van de pressie, te dien opzichte door
de Voorzitter op hem uitgeoefend.
Hierna werd de vergadering gesloten, hoewel nog enigen het woord
hadden gevraagd. Maar het was bij elven en met toejuiching werd een
motie van mr. J. C. de Vries om het debat te sluiten aangenomen.
22-12-1880
INGEZONDEN STUKKEN. WAAROM GEEN STUIVERSTRAM?
Bij aandachtige nalezing van het voorstel van B. en W. omtrent de
nieuwe tramconcessie is het opvallen dat, de lijn Dam—Plantage
uitgezonderd, alle nieuwe lijnen moeten dienen om de nieuwe wijken
in verbinding te brengen met de oude stad. Wanneer men nu de
bewoners dier nieuwe wijken nagaat, zal men bespeuren dat het
grootste gedeelte daarvan dezulken zijn voor wie het wonen in de
oude stad te duur is, omdat zij verplicht zijn van een matig inkomen
op burgerlijk netten voet te leven. Zal nu Amsterdam zich
uitbreiden, en zullen de nieuwe wijken nog meer van het middelpunt
der oude stad verwijderd worden, dan is een tramverbinding, doch
vooral een goedkope tramverbinding noodzakelijk, terwijl de
tegenwoordige enorm hoge prijzen het aan die bewoners onmogelijk
maken om daarvan zoveel gebruik te maken als de grote afstand zulks
vereist. Om een voorbeeld te stellen: Iemand van bovengenoemd
middelmatig inkomen gaat zich aan de Weesperzijde ergens metterwoon
vestigen. Wanneer hij, om dagelijks zijn kantoor te bezoeken,
viermaal 20 cents, zijnde per jaar ƒ240, nodig heeft, bezwaart dit
zijn huurprijs te zeer en zal hij verkiezen om zich met een mindere,
desnoods nog enigszins duurdere woning in de oude stad te behelpen.
Zo echter deze vrachtprijs, door invoeren van cartes de
correspondente, of eerste en tweede klassen met enkele en dubbele
vrachtprijs, tot de helft wordt gereduceerd, of bij abonnement nog
lager gesteld, zal dit een algemene prikkel worden om de duurdere en
minder geschikte woningen in de stad voor ruimere en betere buiten
te verwisselen. Het is waar, de stedelijke kas zal daardoor op het
ogenblik misschien enig minder voordeel trekken uit de voorgestelde
5 pct. der bruto-ontvangst, doch de belasting, die de honderden,
misschien duizenden nieuw te bouwen huizen zullen opbrengen, zal dit
ruimschoots vergoeden, terwijl deze vergoeding noch van
tramwaymaatschappij, noch van enige ander risico afhankelijk is. In
één woord, zal Amsterdam's uitbreiding niet belemmerd worden, dan
moeten, op het voorbeeld van Parijs, Londen en andere grote steden,
de verbindingskanalen goedkoop, uiterst goedkoop gemaakt worden, of
anders zal, niettegenstaande alle grondaanwinning, grensuitlegging
of aanbouwing, de oude en gewraakte mensenopeenhopmg voortdurend
noodzakelijk blijven. De enige levensvatbaarheid van het uitbreiden
en ruimer maken ener stad is in goedkope verbindingsmiddelen
gelegen. Wil dus de gemeenteraad bij het behandelen der
tramconcessie Amsterdam's waarachtig belang behartigen, dan moet hij
zich wel degelijk en te allen tijde de prijsregeling van dit
vervoermiddel voorbehouden.
Indien de belangen der burgerij met die der A. O. M. hand aan hand
gaan, is in deze voorwaarde voor beide partijen geen bezwaar
gelegen, en, waar het algemeen belang der inwoners met het
particulier belang dezer maatschappij mocht strijden, daar zal het
wel allerminst te pas komen, dat het stadsbelang wijkt en dat de
Gemeenteraad zich door de één partij bij degelijk geformuleerd
contract de handen laat binden en in de onmogelijkheid stelt, om de
aan hare zorg toevertrouwde burgerij te verdedigen tegen de A. O.
M., hoe verdienstelijk deze zich overigens tot nog toe moge gemaakt
hebben Uw Dienaar, O.
23-12-1880
GEMEENTERAAD
Hierop was de motie van orde van de Heer Pijnappel aan de beurt op
de voordracht tot concessieverlening voor 40 jaren aan de A. O. M.
Deze motie luidt:
1. B. en W. uit te nodigen preadvies uit te brengen over de
verschillende ingekomen adressen;
2. De Raad een nauwkeurige staat en omschrijving over te leggen van
alle verandering, welke de openbare wegen en bruggen hij aanneming
van het voorstel zullen ondergaan;
3. Advies in te winnen van de Kamer van Koophandel en inmiddels de
behandeling van het voorstel uit te stellen.
De Voorzitter gaf te kennen dat B. en W. bereids hebben gevolg
gegeven aan de vraag in het eerste en tweede punt. Wenst de
voorsteller evenwel nog meer licht, dan zijn B. en W. bereid de zaak
aan te houden. De Heer Pijnappel ving aan met de Voorzitter dank te
brengen voor de spoed waarmede B. en W. deze zaak hebben behandeld,
doch bleef bij zijn mening, dat de tijd nog niet gekomen is om reeds
nu tot de behandeling over te gaan. De voordracht eist z. i. een
langdurige voorbereiding. Immers het geldt hier de uiterst
gewichtige kwestie van afstand van een monopolie voor een belangrijk
aantal jaren. Het rapport van B. en W. daarenboven is evenwel voor
een niet-technicus niet wel te beoordelen, vooral ten opzichte van
de veranderingen die het Rokin ondergaan zal. Spr. wees ook op de
inmiddels ingekomen adressen van de Havenstoombootdienst en de K. v.
K. (men zie de openbaar gemaakte stadsstukken). Vooral op het advies
van de K. v. K. stelde Spr. hoge prijs met het oog, dat de Raad z.
i. niet genoegzaam ingelicht is omtrent de handelsbelangen en
aangelegenheden die met deze voordracht samenhangen en daardoor
kunnen benadeeld worden. De Voorzitter gaf te kennen, dat het hem
gewenst voorkwam toch een termijn te stellen binnen welke de zaak
zal behandeld worden. De heer Tack bekwam toen het woord om een
motie van nog verder strekking toe te lichten. Spr. begon met de
schildering van een «lichtbeeld», dat hem voor de geest gekomen was
bij overweging van de voordracht betreffende de A. O. M. Hij droomde
nl. een weg te zien, waarop een wegwijzer stond met het opschrift:
«De regering van Amsterdam voor 40 jaren onder curatele gesteld door
de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij.« Op die weg draafden zes
vette Ardenner paarden voor een omnibus, waarin het bestuur zat der
A. O. M. Die omnibus werd gevolgd door een bijwagen, waarin B. en W.
van Amsterdam zaten en in dezelfde richting voortgereden werden als
die evengenoemde omnibus. In de vaart nevens die weg werd een
trekschuit voortgetrokken, en daarin zaten de leden van den
Amsterdamse Raad. Die trekschuit droeg tot opschrift: «Haast je maar
niet!« Na dit «lichtbeeld» kwam spr. tot zijn motie, van de
strekking de A. O. M. in het geheel geen concessie te verlenen voor
40 jaren, maar haar de verzekering te geven dat zij voorlopig in het
rustig bezit van de exploitatie zal kunnen blijven haar lijnen, op
de maatstaf van de voor 4 jaren geschonken vergunning en onder
voorwaarde van storting van 5 procent van haar bruto ontvangsten ten
behoeve der gemeentekas.
(De Zitting duurt voort).
23-12-1880
Ter secretarie zijn de volgende raadsvoordrachten neergelegd:
— No. 462 en 463. Adressen van de gemeenteraden van Abcoude —
Proostdij en Abcoude -Baambrugge tot ondersteuning van de
concessieaanvrage van Th. Sanders voor aanleg van stoomtrams;
— No. 464. Adres van A. D. Zurmühlen, directeur van de
Haven-Stoombootdienst, waarbij deze protesteert tegen do verbreding
van het Rokin. Voorgesteld bij nadere overeenkomst met de
Amsterdamsche Omnibus-Mij, waardoor dit vaarwater slechts 10 M.
breed zou blijven en de Haven-Stoombootdienst schromelijk moet
worden benadeeld, daar de exploitatie van de stoombootlijn Rokin—
Schollenbrug daardoor onmogelijk moet worden;
— No. 465. Kennisgeving van de Kamer van Koophandel, waarbij
officieel wordt medegedeeld, dat — ofschoon de Kamer van Koophandel
tot nog toe zweeg over de motie van de Heer M. J. Pijnappel
betreffende de voordracht om de A. O. M. gedurende 40 jaren het
uitsluitend recht tot exploitatie en aanleg van tramwegen af te
staan — zij er prijs op stelt te verklaren: dat dit stilzwijgen niet
moet worden uitgelegd, alsof bij de Kamer geen bezwaren tegen die
voordracht zouden bestaan.
24-12-1880
Mijnheer de Redacteur.
In uw veel gelezen blad, d.d. heden, lees ik een uittreksel van het
rapport door h.h. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
uitgebracht omtrent de verschillende concessieaanvragen tot
tramaanleg in de gemeente, enz. enz. Het zij mij met de meeste
bescheidenheid veroorloofd een opmerking te maken die de exploitatie
van stoomtramwegen in gemeenten betreft.
B. en W. zijn van mening, dat in het algemeen de stoomtram in steden
niet is aan te bevelen, omdat stoom slechts gevorderd wordt voor
grote snelheid of veel kracht. Voorts dat een enkele tramwagen van
de gewone afmetingen niet met voordeel door een locomotief, ter
vervanging van een paard, kan worden getrokken. Eindelijk wordt er
op gewezen dat de ervaring te Brussel geleerd heeft, dat de
tramlocomotieven, aldaar in het gebruik, niet voldeden.
Men zou hieraan kunnen toevoegen, dat ook te Parijs de eenmaal
ingevoerde tramlocomotieven weer door paarden werden vervangen; doch
onderzoeken wij een ogenblik welk gebruik er van die motors werd
gemaakt. Wie onzer die locomotiefjes, met een snelheid van 25 a 30
kilometer per uur, de tramtreinen zag vervoeren door het hart van
Parijs over een zeer druk bezochte boulevard, zonder enige
afsluiting, voorbij talrijke kruispunten van de omliggende straten,
sloeg de schrik om het hart en stond verbaasd dat er niet dagelijks
vele ongelukken plaats hadden.
Te Brussel was men niet voorzichtiger en gebruikte men motors van
een zeer ondoelmatige samenstelling; maar mag zulks tot bewijs
strekken dat, waar men geen regelen stelde, die voor roekeloosheid
waarborgen, het middel der exploitatie onjuist was? Een commissie,
uit 15 leden bestaande, die door het Engelse Parlement den 1e maart
1877 werd benoemd, om een onderzoek in te stellen in hoeverre het
gebruik van stoom op trambanen ook door de steden zal toegelaten
worden, eindigt haar verslag, dat een drukwerk van 230 bladzijden is
geworden, met de verklaring, dat men in het algemeen het gebruik van
stoom op de trambanen zal toestaan, mits maatregelen getroffen
worden die de exploitant verantwoordelijk stellen voor roekeloosheid
der handelingen van hen, die de beweging der motors regeren.
Veelal zijn motors gebezigd die veel te zwaar waren; het verplaatsen
van haar eigen gewicht vorderde een groot arbeidsvermogen, doch
wanneer dit vermogen goed berekend is naar de te trekken lasten, m.
a. w. wanneer de locomotief niet meer weegt dan een beladen
tramrijtuig en van de voor dit doel tot heden gevonden enige goede
samenstelling is, als de locomotief zonder vuurhaard, zoals deze in
Frankrijk nabij Parijs tussen Rueil en Marly sedert 3 jaren met
uitstekende resultaten gebruikt wordt, dan wordt de stoom wel
degelijk met voordeel aangewend. Zij, die grondig bekend zijn met de
bouw en het gebruik der locomotieven, zoals deze bij de spoorwegen
gebruikt worden, en die de bedoelde motor in haar samenstelling
theoretisch en in de praktijk hebben onderzocht, delen deze mening.
De mening van de Engelse ingenieur Clark in zijn werk: Steam
tramways, their construction and working, dat paarden voor trambanen
niet deugen, omdat zij te kostbaar zijn in vergelijking van te
verkrijgen mechanische kracht, is geen ijdele klank, en heren
beheerders van tramwegen zijn hiervan wel overtuigd, doch zien
mogelijk op tot de invoering, van het betere middel, dat hen in de
gelegenheid zal stellen veel goedkopere tarieven voor het vervoer te
stellen.
Zij, die hieromtrent een onbevooroordeeld advies zouden kunnen
uitbrengen, zijn de heren Mahieu en De Roos, ingenieurs bij het
stoomwezen der spoorwegdiensten ; Stous-Sloot, Middelberg, Verloop,
Conrad en anderen, ingenieurs-werktuigkundigen van verschillende
spoorwegmaatschappijen hier te lande. Van deze heren is een antwoord
te verwachten dat een ieder zal bevredigen zo hun dezelfde vraag
wordt gesteld, welke de commissie van het Engelse Parlement ter
beantwoording werd opgedragen en die Burgemeester en Wethouders van
Amsterdam niet tot bevrediging van deskundigen hebben beantwoord.
Met de plaatsing dezer regelen zult u verplichten,
Uw zeer Dw. Dienaar,
E. M. Vaillant, Ingenieur te Delfshaven.
28-12-1880
INGEZONDEN STUKKEN.
Aan de Redactie. Wanneer ik omtrent de aan de Amst. Omnib.-Maatsch.
te verlenen concessie iets schrijf, dan doe ik dit om een woord van
lof en dank aan de heren Tack en Pijnappel en hun medestrijders te
brengen. Van alle zijden hoorde ik de loftrompet schallen omtrent de
goede exploitatie der A. O. M., doch nog het eerste woord van dank
moet door de directie dier Maatschappij aan het publiek gebracht
worden voor de ondersteuning, zo ruimschoots aan haar onderneming
verleend. Men overdrijve toch het parlementarisme niet! De O. M.
werd flink beheerd, dientengevolge staan de actiën 180 % of
daaromtrent. Wij zijn evenwel die Maatschappij daarvoor evenmin dank
schuldig als zij aan ons voor de ontvangen gelden; al het fraais wat
daaromtrent gezegd werd zijn complimenten die zeer kostbaar dreigen
te worden. 't Is de vraag of het raadzaam is aan één Maatschappij
een zoo uitgebreide werkkring en zulke grote voordelen te
verschaffen, of dat de bemerking van de heer Tack zal blijken juist
te zijn. Binnen tien jaar na verlening der concessie zal de A. O. M.
de feitelijke Regering van Amsterdam zijn. De verlaging der
Hoogesluis wordt, als een voordeel voor Amsterdam bedongen,
voorgesteld. Reeds gedeeltelijke afschaffing der nu aldaar in
gebruik zijnde bijpaarden zal de Maatschappij meer dan de rente van
ƒ 100,000 per jaar doen besparen. Ten dele overtuigd, mijnheer de
Redacteur dat het verlenen der concessie in strijd is met het
algemeen belang en dat de leden van de Raad, die tot het verlenen
daarvan medewerken, geen roemvolle taak vervullen. Burgemeester en
Wethouders verdienen lof voor de nieuwe bron van inkomsten, die zij
ontdekt hebben en die zij met prijzenswaardige ijver, in het belang
der burgerij trachten productief te maken. Doch in deze zaak kan
uitstel van het verlenen der concessie ons miljoenen in de schoot
werpen. 't Is toch een feit, dat de A. O. M. over een of twee jaar
toch gaarne de concessie zal willen aanvaarden of anders daarvoor
ook andere gegadigden zullen zijn. Neen! schromen wij niet het te
zeggen: reeds nu is de macht der AOM groter dan voor het algemeen
belang van Amsterdam wenselijk is. Gaan wij na hoeveel de stad reeds
bijgedragen heeft in het veranderen van wegen en toegangen, dan is
dit cijfer zeker niet gering; al moge het op andere hoofden geboekt
staan. De verlengde Martelaarsgracht bijvoorbeeld is beschoeid met
een houten schoeiing. Wie zal later de stenen (die daar komen moet)
betalen? De verbreding van het Rokin is thans eveneens een schoeiing,
wordt dit later over de gehele lengte voortgezet, dan zal de
gemeente binnen tien jaar daar een kaaimuur moeten maken, die
minstens een ton kost. Toen het publiek verkeer vereiste, dat de
straten geplaveid, trottoirs en brugleuningen aangelegd werden,
geschiedde dit door de gemeente. - , Waarom zou de stad nu niet de
rails in de straten leggen, aan de uiteinden der lijnen een
rijtuigstal bouwen en de exploitatie van een en ander voor zeker
aantal jaren publiek verpachten? Natuurlijk van elke lijn
afzonderlijk. Men kan nu zonder enig bezwaar daarmede de proef nemen
met de lijn Leidscheplein—Haarlemmerplein. Ik ben zeker, indien de
gemeente rails en stallen levert zij in plaats van 5 minstens 30
pct. van de opbrengst zal bedingen. Wanneer ik mij nu mettertijd
tien of twaalf lijnen in verschillende richtingen (door
particulieren geëxploiteerd) voorstel dan zie ik in die uitkeringen
voor Amsterdam een bron van inkomsten zó enorm, dat het te
bejammeren zijn zou deze voordelen zo maar in eens voor 40 jaar aan
de A.O.M. te laten. De publieke weg is gemeente-eigendom, de
exploitatie daarvan mag aan geen particulier bij preferentie of
uitsluiting van derden geschonken worden.
De geëerde lezer voor zijn geduld en u, mijnheer de Redacteur, voor
de verleende plaatsruimte dank zeggende, heb ik de eer te zijn,
EEN ONPARTIJDIGE.
28-12-1880
Ter gemeentesecretarie zijnde volgende adressen ter algemene
kennisneming neergelegd:
No. 466. Adres van K.H.J.J. Hirschmann, waarbij hij kennis geeft van
zo spoedig mogelijk de vereiste opmetingen en tekeningen voor zijn
aanvrage tot aanleg en exploitatie van een stoomtram te willen
inzenden — zo zijn plan goedkeuring van de Raad wegdragen mag. — Hij
zou die stukken wel bij zijn eerste rekest ingediend hebben, ware
hem niet alreeds te voren ten stadhuize verzekerd “dat men liever
een monopolie aan de A. O. M. verleende.”
No. 467. Adres van de Heer T. Sanders, waarbij hij het volgende te
kennen geeft op het preadvies van B. en W. omtrent zijn
concessieaanvrage voor aanleg van stoomtrams. Hij beantwoordt o. a.
een drietal in dat preadvies geopperde bezwaren aldus:
1. Dat de afstand te kort is. Dit geldt voor (de aanvraag van
ondergetekende) niet, omdat hij ook buiten de stad en dus op langer
afstanden rijden zal.
2. Dat de snelheid gevaar oplevert. Hierin is te voorzien door een
politieverordening, waaraan de ondergetekende zich gaarne zal
onderwerpen.
3. De verspreiding van vonken en rook. Ook dit argument vervalt,
omdat de ondergetekende het voornemen heeft warmwater-locomotieven,
en dus trekkracht zonder vuurhaard te gebruiken.
Verder weerlegt hij ook de beweringen, dat de binnenhaven der
Handelskade zou moeten versmald worden en dat de Eilandskerk zou
worden doorsneden, van welk gebouw zijn lijn minstens 12 M.
verwijderd blijft. Ten slotte zegt adressant o. a. “dat allen die
zijn plan in het belang van de toekomst van Amsterdam nuttig
oordcelen, dat de verbinding van de Hoofdstad voor personen en
goederen met de aangrenzende Gemeenten wenschelijk achten, die in
een net van tramlijnen voor de ontwikkeling der buitenwijken een
groot voordeel zien, met hem thans en niet later moeten trachten het
plan te verwezenlijken.” Dat er geen technische moeilijkheden zijn,
beweert hij niet; “maar dat die moeielijkheden, hoe langer men
wacht, al grooter zullen worden, dat staat ook vast niet alleen bij
hem, maar hij personen, aan wie in deze minstens even groot gezag
moet worden toegekend als aan de technische ambtenaren der gemeente,
die wellicht door iets waaraan zij nooit hadden gedacht, tegen hun
zin schijnen te zijn opgeschrikt.”
29-12-1880
Hedennacht omstreeks een uur geraakte de koetsier der Amst
Omnibus-Maatsch. F.M.G. M. op de Overtoom te water. Hoewel de
nachtwachts onmiddellijk er bij waren en hem met de dreg op de wal
hebben gehaald, kon dr. Luyt, die onmiddellijk was gehaald, slechts
constateren dat hij dood was.
Verantwoording en disclaimer:
Cees Pot heeft voor de totstandkoming van
deze tijdlijn de database van de website "Historische
kranten in beeld" geraadpleegd. Deze website is een initiatief van
de Koninklijke Bibliotheek. Deze instantie heeft ons toestemming verleend voor
publicatie op deze wijze.
*
Soms komen er in de artikelen fouten en onjuistheden voor. Om
wille van de authenticiteit is besloten deze ongewijzigd te laten.
laat een berichtje achter
|