Sneeuwvegers in
Amsterdam
Door Hans
de Haan
hansdehaan@amsterdamsetrams.nl
De merkwaardigste
trams in Amsterdam zijn toch wel de sneeuwvegers.
Het is al bijzonder dat het Amsterdamse trambedrijf dergelijke
voertuigen heeft aangeschaft. Van de andere trambedrijven in Nederland
is alleen bekend dat er in Utrecht en bij de ESM in Haarlem een
werkwagen heeft bestaan die als sneeuwveger in de boeken stond.
Ik heb nooit een foto van die andere wagens gezien. De sneeuwveger van
de ESM was verbouwd uit een gesloten goederenwagen. Later is de wagenbak
van die wagen verwerkt in de grote locomotief, die later de NZH A 1051
werd. Welke voorzieningen er waren om de sneeuw te vegen is mij niet
bekend. Over de Utrechtse wagen is alleen bekend dat er vaste bezems
aanwezig waren, waarmee de baan schoongemaakt kon worden.
Het verhaal gaat dat
de directie van de Gemeentetram in het begin van de 20ste eeuw een
studiereis heeft gemaakt naar de USA. Dat deden wel meer directies van
trambedrijven, maar toevallig waren de Amsterdammers in de winter in
Amerika. Daar hebben ze ongetwijfeld sneeuwvegers in actie gezien. De
collega’s uit andere steden waren daar juist in minder barre tijden.

GVB, werkmotorwagen Sv2
opgesteld voor de remise Havenstraat i.v.m. excursie van lezers van
Railnieuws - 8 oktober 1966.
Foto Hans de Haan
Verder was uit de
paardentrampraktijk bekend dat het nodig was om de hele baan schoon te
vegen. Ook op de elektrische lijnen werd dat nog gedaan. Om personeel te
besparen, had de directie van de GTr bedacht dat het goed zou zijn om
het personeel (vaak waren dat mensen zonder vast dienstverband, die per
uur werden betaald) te vervangen door een tramwagen die in één keer de
hele breedte van de baan schoon kon maken.
Zo werden bij McGuire & Cummings in Chicago twee sneeuwveegmotorwagens
besteld. De eerste werd geleverd in 1905 en de tweede in 1912. Van die
tweede wordt verteld dat het een vervangend exemplaar was, omdat de
eerste vervoerd werd met een schip dat onderweg gezonken is.
In Amsterdam, werden de wagens voorzien van een tractie-installatie van
een type dat op dat moment beschikbaar was. Daarom heeft de eerste AB55
motoren van Schuckert, gelijk aan die van de motorwagens 1-5 en de 6
rangeerwagens uit 1906-1908. De tweede kreeg GE52-motoren van Union,
zoals die tussen 1901 en 1903 waren ingebouwd in de mtorwagens 15-229.
De sneeuwvegers hadden nog een derde motor, waarmee de borstels werden
aangedreven, maar die was van een ander type dan de tractiemotoren.

Zijaanzicht van de SV
1 en 2
De wielen waren
gemaakt van gietstaal en hadden geen losse wielbanden. Als de flenzen te
dun waren konden de wielen een keer worden afgedraaid op de wielenbank
en als de flenzen dan weer te dun waren afgesleten, dan zouden de
complete wielen vernieuwd moeten worden. Door het geringe gebruik van de
wagens is het nooit zover gekomen dat nieuwe wielen nodig waren.
Vermoedelijk zijn wel eens wielen afgedraaid, want de Sv1 heeft op dit
moment op de ene as een ander soort wielen dan op de andere. Aan het
einde van de jaren ’60 (van de vorige eeuw) waren de flenzen van de Sv1
zodanig afgebrokkeld, dat de wagen niet meer veilig kon worden gebruikt.
Toen is met veel kunst en vliegwerk op de slijpbank van de remise
Lekstraat geprobeerd om de wielbanden af te slijpen, zodat de flenzen
weer wat hoger werden. Daarvoor moest de wagen worden afgesteund op de
motorsteunlagers en dat lukte. Deze actie was uiteindelijk succesvol.
Het is mij niet bekend of de Sv2 ook verschillende wielen heeft.
De sneeuwvegers hebben voor en achter een grote ronddraaiende borstel,
die schuin onder de wagen is gemonteerd. Hierdoor wordt de sneeuw naar
rechts geveegd. Deze borstels worden aangedreven met kettingen vanaf een
as, die net zo schuin in de wagen is geplaatst. Deze as wordt door de
veegmotor aangedreven, via tandwielen in een gesloten kast. Er is een
soort versnellingbak aanwezig waardoor je kunt kiezen welke borstel
draait. Het is ook mogelijk beide borstels tegelijk te laten draaien. Om
de veegmotor te bedienen is een aparte schakelkast aanwezig met voor
elke draairichting 3 aanloopstanden en een stand voor continubedrijf. De
veegmotor heeft een aparte maximaalautomaat.
De kettingen die op de tekening te zien zijn, worden in de wagen
afgeschermd door een houten kettingkast. Onder de vloer hangen ze open
en bloot.
Alle weerstanden (de aanloopweerstand voor de veegmotor en de
tractieweerstanden voor het rijden) zitten in kasten in de wagen, zodat
het na een tijdje lekker warm wordt in de sneeuwveger,
De borstels bestaan uit een stalen as. Daaromheen zitten houten blokken
met daarin de ‘haren’ die van vrij dik pitriet of rotan waren gemaakt.
Deze blokken kunnen losgenomen worden. Ze zien eruit als een dikwandige
bus, die overlangs in tweeën gezaagd is. De helften van die bus kunnen
met bouten aan elkaar bevestigd worden en zitten dan klem op de as.
De borstels moesten af en toe van nieuwe ‘haren’ worden voorzien. Daarom
waren er reserve houten blokken die dan naar een bedrijfje in de Jordaan
werden gebracht om opnieuw van pitriet te worden voorzien. Dit bedrijf
leverde alle bijzondere bezems en borstels aan het GVB, met name de
speciale smalle wisselbezems.
Na de eerste ervaringen bleek dat de sneeuw in Amsterdam meestal een
andere consistentie had dan de sneeuw in Amerika. Bij ons is sneeuw veel
plakkeriger, omdat de temperatuur vaak maar een paar graden onder 0 is.
De sneeuw werd door de borstels tot op de daken van de huizen
geslingerd. Daarom zijn al snel zware zeilen rond de borstels gehangen.

Bovenaanzicht van de
SV, link de bovenzijde van het frame, rechts het bovenaanzicht op de
vloer.

De rechter onderhoek
van de tekening van de sneeuwvegers.
De hoogte van de
borstels kan veranderd worden met een handwiel met pal, zodat je de
slijtage van de haren kunt compenseren. Het werkte zo dat je, door het
handwiel rechtsom te draaien, een ketting rond de as kon opwinden. Deze
ketting was aan de borstelconstructie vastgemaakt. De borstel gaat dan
omhoog. Op de tekening is wel een beetje te zien hoe het zat. De as,
waar het handwiel bovenaan zat, was voorzien van een palwiel met pal.
Het geheel leek precies op de constructie van de draaihandrem van de
oudere motorwagens (t/m 390).
Het apparaat dat op de tekening ‘side plow’ genoemd wordt, kon over een
breedte van 5 voet de sneeuw naast de baan wegschuiven. In een bocht
naar rechts was dit zelfs de enige manier om de rechter rail schoon te
schuiven, want door het grote overstek van de borstels veegden deze in
bochten naar rechts alleen het baangedeelte links van het midden. Er was
nog een handwielkolom aanwezig om de ‘side plough’ in de juiste stand te
trekken. Als er niet gewerkt werd, hing het ‘zwaard’ (want zo noemde men
de ‘side plow’ in Amsterdam) aan een haakje. Als je de zware stalen
plaat van de haak tilde kwam het zwaard in de bedrijfstoestand. Je kon
het dan op en neer bewegen met een handel, die binnen, tegen de zijwand
van de tram was bevestigd. Daarna moest je met het handwiel (B op de
tekening) het zwaard naar voren trekken tot het bijna haaks op de wagen
stond.
Bij obstakels, zoals vluchtheuvels, moest je het zwaard weer intrekken,
door de pal van handwiel B los te schoppen en het ook nog omhoog te
tillen met de hefboom. Het zijraam bij het zwaard kon open, zodat je
goed kon zien wat er gebeurde. Het nadeel was, dat je dan een koud hoofd
kreeg terwijl het in de wagen, na een uurtje werken bloedheet was.
In de tijd dat de sneeuwveegmachines urenlang moesten rijden, was het
gebruikelijk dat de bedieningsman van het zwaard zorgde dat hij een keer
“vergat” om het op tijd in te trekken. De wagen moest dan naar binnen
voor reparatie en de bemanning kreeg even tijd om te schaften.
Pekelwagens raken leeg en de bemanning daarvan kreeg altijd een
welverdiende pauze tijdens het vullen, maar de sneeuwveger kon in
principe continu doorwerken en dat werd ook verwacht door de leiding van
de sneeuwdienst.
Wanneer de sneeuwveger goed aan het werk was, werden wissels helemaal
dichtgesmeerd met sneeuw. Als het wissel niet in de goede stand lag, was
het dan onmogelijk om er nog beweging in te krijgen. Bij een elektrisch
verwarmd wissel moest je een tijdje wachten tot de sneeuw weggedooid
was. Met een onverwarmd wissel was het alleen mogelijk om met een flinke
hoeveelheid pekel het tongstuk schoon te krijgen. Op de
sneeuwveegmachines waren wel gieters, bezems en krabbers aanwezig, maar
de onmisbare pekel ontbrak. Daarom is al snel na de indienststelling een
houten ton voor (en achter) op de wagens gezet, die elke winter werd
gevuld met pekel. Hiermee kon je zo nodig, als er geen pekelwagen in de
buurt was, een gieter vullen om een wissel schoon te spoelen.
De sneeuwvegers waren te breed voor het Amsterdamse tramnet. Dit kwam
vooral door het grote, brede overstek. Daarom waren er speciale
voorschriften voor het passeren van tegenliggers in bogen. Ook waren er
enige trajecten verboden voor de sneeuwvegers. Het grote overstek zorgde
er ook voor dat de wagens bij een beetje snelheid enorm gingen deinen.
Het leek soms wel een schip in zware zeegang. Dat waren allemaal redenen
om rustig te rijden.
Omstreeks 1957 werden de sneeuwvegers voorzien van richtingaanwijzers
van hetzelfde type als de andere motorwagens zonder omvormer. Dit is na
de zeilen rond de borstels en de montage van de pekeltonnetjes, de enige
wijziging die aan de wagens is uitgevoerd.


Uit het boekje voor de
sneeuwdienst van 1961-1962 komt deze pagina over de veegmachines, zoals
ze bij de Technische Buitendienst werden genoemd. Te zien is dat niet
het hele tramnet werd bereden, maar vooral de plekken werden bezocht
waar door de wind sneeuwduinen konden ontstaan. De mensen die als eerste
worden genoemd, en die volgens rooster de ene week wel en de andere week
niet in de sneeuwdienst waren ingedeeld, waren monteurs van de afdeling
Grote Revisie in de werkplaats Tollensstraat. Zij reden de wagens en
waren ook verantwoordelijk voor het werk met de machines. Dat was wel
niet zo ingewikkeld, maar je moest goed weten hoe het moest. Bovendien
was het zwaar werk. Het waren dan ook sterke kerels. Toen ik in 1965 bij
het GVB kwam werken, waren 2 van de 4 genoemde collega’s al om medische
redenen overgeplaatst in een functie die minder zware lichamelijke
arbeid vereiste. Overigens waren hun klachten niet ontstaan door het
werk op de sneeuwvegers, maar door het zware werk dat ze dagelijks
deden.
In de strenge winter
van 1962-1963 zijn de sneeuwvegers nog volgens dezelfde regeling
ingezet, maar daarna werd meer naar behoefte gereden. Bovendien werd het
onderhoud minder intensief. Altijd werden de wagens in de zomer naar de
Tollensstraat gereden om nagekeken te worden. In het voorjaar van 1963
bleek echter dat het rijden met deze wagens een hachelijke onderneming
was geworden. Soms werkten zowel de handrem als de elektrische rem niet
goed. Daarna werden de wagens in de remise gecontroleerd.
Omstreeks 1960 gingen de grootbordeswagens 321-355 buiten dienst. Een
deel werd verbouwd tot pekelwagen en van de gesloopte wagens werden de
motoren, weerstanden en schakelkasten gebruikt om bestaand werkmaterieel
te moderniseren. Zo werden de Rr2 en de beide slijpwagens aangepakt.
Voor de sneeuwvegers werden 6 motoren van het type D56 en de nodige
wielassen en schakelkasten bewaard, maar van inbouw is het niet meer
gekomen. Voor de vervanging van de veegmotoren was trouwens een flinke
verbouwing van de D56-tractiemotoren nodig geweest.

De Sv1 tijdens de optocht
GVB-75, Vijzelstraat - 20 september 1975.
Foto
onbekend
Ik heb zelf eenmaal
gewerkt met een sneeuwveger. Dat was vermoedelijk in 1968. De wagens
werden toen niet meer vast op routes ingedeeld, maar ze werden nog wel
gebruikt als ergens een stremming door sneeuw moest worden opgeruimd. Op
een dinsdagavond was het heftig gaan sneeuwen en tegen middernacht was
de route van lijn 13 naar Slotermeer door sneeuwduinen gestremd geraakt.
Daarom werd besloten de Sv2 uit de Havenstraat in te zetten, zodra de
normale dienst voorbij was. Omdat ik bij de remisedienst had laten weten
dat ik graag mee wilde, werd ik gebeld. Om ongeveer 00.30 uur gingen we
op weg. Behalve de “gezagvoerder” Reiber was er nog iemand van de
wegdienst mee. Er zouden ook nog een paar mensen van de wegdienst met
een auto naar Slotermeer gaan. Het is ongeveer 40 minuten rijden, want
het gaat niet hard. Ik kreeg van Reiber instructie en o.a. de boodschap,
dat er niet elektrisch geremd mocht worden, behalve in noodgeval. Dit
was de instructie die ook gold toen de Unionwagens pas in dienst waren.
Toen we in Slotermeer waren aangekomen, hebben we een rondje om het
circuit gemaakt met de borstels aan en het zwaard uit. Inmiddels was het
gaan dooien, dus de sneeuw werd een soort plakkerig ijs. Al snel bleek
dat we met de scheppen en de gieters pekel uit de wegdienstauto, die al
eerder ter plaatse was, veel sneller de wissels gangbaar en de baan
berijdbaar konden maken. Na een langdurige terugrit kwamen we tegen vijf
uur weer terug in de remise. Daarna is er nooit meer een sneeuwveger
ingezet, omdat duidelijk was dat dit niet meer de handigste manier was
om de trambaan vrij te maken.

Werkmotorwagen Sv2
opgesteld voor de remise Havenstraat i.v.m. excursie van lezers van
Railnieuws - 8 oktober 1966.
Foto Hans de Haan
Begin 1975 was er een
overlegvergadering tussen de directie van het GVB en bestuursleden van
de NVBS over de activiteiten ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan
van het gemeentelijk trambedrijf. Daar werd een lijstje gemaakt van de
voertuigen die tijdens de jubileumoptocht moesten worden gepresenteerd.
Uiteraard werd ook de Sv1, als oudste rijdbare elektrische tram,
genoemd. Omdat geen van de oude bestuurders van dit voertuig nog
beschikbaar was, werd ik als vrijwilliger aangewezen om met het apparaat
op te treden.
Ik had een collega uit de Tramharmonie, die vroeger depotchef in de
Havenstraat was geweest en in 1975 bij het proefbedrijf van de metro
werkte, bereid gevonden om te assisteren en verder waren er wat gasten
aan boord. Het was een mooie rit, maar wel vermoeiend. Omdat ik niet
rechtop kan staan in de wagen, hadden gedienstige collega’s een krukje
neergezet om tijdens de rit even te kunnen zitten. Om de handrem te
bedienen moet je echter toch staan, anders kun je niet genoeg kracht
zetten. Verder was de gangkruk zoek. Daarom was een gangwiel van een
gelede wagen aangepast, maar daardoor werkte de blokkering aan het einde
van het rij- en van het remgebied niet goed.
Tijdens deze rit kwam ik erachter wat de reden was van de soms
weigerende remmen. De handrem moet vaak nagesteld worden, eigenlijk na
elke lange rit, anders kun je de remblokken niet met voldoende kracht
tegen de wielband drukken. Verder bleek dat het soms voorkwam dat de
schakelkast op de hoogste (4e) remstand nog een klein stukje doordraaide
richting de hoogste rijstand. Dan stopte de elektrische remming ineens
en sloeg de automaat uit. Ook niet echt leuk. Dit probleem doet zich
altijd voor als geen originele rijkruk wordt gebruikt en dat moest vaak
wel omdat die originele rijkruk meestal zoek was.
Ik heb nog vele malen bij bijzondere gelegenheden met de Sv1 gereden.
Soms kon ik dan een gangkruk van een Union-schakelkast lenen en dat
werkte prettiger. Ook heb ik na die eerste keer altijd eerst de remmen
gesteld en de draaipunten gesmeerd. Het werd steeds moeilijker om de
elektrische wissels te bedienen. Omdat een gelede wagen, die ‘zonder
stroom’ een wissel bedient toch nog vrij veel stroom trekt (voor de
omvormer, de verschillende verwarmingen en de verlichting) werden de
relais die aan het bovenleidingcontact zijn gekoppeld steeds ‘zwaarder’
afgesteld, Zo rond 1980 kon je met de Sv1, met de handrem vast en de
motoren vol ingeschakeld niet zo veel stroom verbruiken als een gelede
wagen met uitgeschakelde motoren. Het wissel klapte altijd naar links.
Nog later waren er alleen nog VETAG-wissels en moest je bij elk wissel
dat verkeerd lag uitstappen. Dat is een hele klim. De bestuurder van de
volgende wagen vond dan een vergrendeld wissel en moest, als het niet
goed lag, ook uitstappen. Daarna was alles weer normaal. De laatste rit
was bij de jubileumparade in 2000.

Sv1 en
wegdienstauto op de Berlagebrug - 30 december 1962
Foto
onbekend
De Sv2 in de
Havenstraat is omstreeks 1970 bij een aanrijding beschadigd. De wagen
stond in de remise achter op spoor 3 met de railreiniger Rr3 ervoor.
Door een foute wisselstand kwam een gelede wagen niet over spoor 0
binnen, maar over het uitrijspoor, dat toen gestrengeld was met spoor 0.
Omdat de Rr3 als laatste over dat spoor was gereden lagen alle wissels
goed voor dat spoor 3. De bestuurder van de binnenloper wist niet (en
kon dat ook niet zien) dat hij op het verkeerde spoor reed. De wagen
ging bij spoor 3 plotseling rechtsaf en botste op de Rr3. Deze schoof
weer door tegen de sneeuwveger. De Rr3 is snel hersteld want die wagen
was nog dagelijks in gebruik. De Sv2 is veel later door de stichting AOM
uiterlijk hersteld, maar de bekabeling is nog niet in orde.
Beide sneeuwvegers staan momenteel in de loods in Amsterdam Noord met
alle andere bezittingen van de stichting AOM die door de gemeente bij de
ontruiming van de voormalige werkplaats Tollensstraat en van de oude
garage Oost zijn weggehaald.
Hans de Haan
12 augustus 2009
Met speciale dank aan
Guido Schouten voor het ter beschikking stellen van foto's uit zijn
familiealbum.
laat een berichtje achter
 |